Het beste van de jaren ’90

1997 was een fantastisch jaar: de Oeso-landen tekenden een groei op van 3%, een percentage dat sinds het begin van de jaren negentig niet meer werd gerealiseerd. En ook in het binnenland trok de consumptie weer aan.

Voor het eerst sinds het begin van het decennium groeide de binnenlandse vraag met meer dan 2%. Hiervoor was er meer dan één onderliggende reden. Gemakkelijk verdiend geld? Ongetwijfeld, maar ook omdat 1997 werd gekenmerkt door een niet te ontkennen terugkeer van het vertrouwen. Zelfs de sluitingen van Clabecq, Nova, La Herseautoise en Vacuum Cleaner konden dit vertrouwen niet aan het wankelen brengen. Na een stabilisering in 1996 ging de bezoldigde tewerkstelling in voltijdse equivalenten in 1997 immers weer lichtjes in stijgende lijn. De lonen mochten weer stijgen en de eindejaarspremie van de ambtenaren voor 1996 werd uitbetaald in… 1997. Dit resulteerde in een (her)opleving. Concreet was er een gevoelige toename merkbaar van de aankopen van duurzame goederen, waaronder auto’s. Ook de reisuitgaven kenden een spectaculaire stijging.

Ontsparing

De zwakke interest die de klassieke producten opleverden, veroorzaakte trouwens een ontsparingstendens. Nadat de spaarquote van particulieren in 1993 naar een topniveau van meer dan 20% steeg, viel ze in 1997 naar beneden tot 15,6%. Dat is nog altijd zeer veel: De Nationale Bank raamt het financiële vermogen van de Belgische gezinnen op 220% van het bruto binnenlands product (BBP). “Een percentage dat beduidend hoger ligt dan in onze buurlanden.”

De bescheiden hypothecaire rente en een tijdelijke BTW-verlaging deden het aantal bouwaanvragen met 4,6% toenemen. Wanneer we daarbij de groei van 10% tellen die in 1996 werd gerealiseerd, komt dit neer op een vooruitgang van bijna 15%. Lang niet slecht, maar toch nog altijd onvoldoende om de terugval van 20% die in 1995 werd opgetekend, te neutraliseren. De renovatiemarkt, of tenminste die van de renovatiewerken waarvoor een bouwvergunning verplicht is, was een flink stuk minder vitaal: van 1995 tot 1997 bedroeg de groei zelfs nog geen percent!

Aan de vooravond van de verkiezingen is de regering traditiegetrouw wat minder inhalig en treedt er een zekere fiscale pauze op. De ploeg van Jean-Luc Dehaene (CVP) vormt geen uitzondering op deze regel. In 1997 nam de regering genoegen met een verhoging van de accijnzen op benzine en alcoholhoudende dranken. In 1996 verhoogde ze de accijnzen op benzine, de verkeersbelasting op dieselwagens en trok het normale BTW-tarief op van 20,5% naar 21%. Als doekje voor het bloeden verlaagde ze het BTW-tarief voor snijbloemen van 21% naar 6%.

Deze heropflakkering van de activiteit maakte uiteraard het mooie weer voor de handel, die vooral naar de binnenlandse markt gericht is. Parallel met de vraag begon de bedrijfswereld opnieuw te investeren. De aanpassing van het informaticamaterieel aan de euro en het jaar 2000 veroorzaakte een onverhoopte toename van het werk. En dat alles in een stabiel klimaat, zonder het minste teken van inflatie. De prijzen van de industriële grondstoffen gingen in continu dalende lijn. De prijs van de grondstoffen voor de energiesector stortte in 1997 in. De prijs voor een vat ruwe olie, die in januari 1997 nog 24 dollar bedroeg, was in maart teruggevallen tot slechts 13 dollar.

Bouw en distributie

De Nationale Confederatie van het Bouwbedrijf (NCB) mocht jubelen in 1997: voor het eerst werd de kaap van 1000 miljard overschreden terwijl het aantal faillissementen in de sector (937) daalde. Er kwamen 27.000 nieuwe banen bij. Toch is deze stijging, samen met die van de twee vorige jaren, nauwelijks voldoende om de aderlatingen van 1993 en 1994 te compenseren. We mogen evenmin uit het oog verliezen dat de bouwsector uit talrijke subsectoren bestaat. Voor aannemers van werken van burgerlijke bouwkunde was 1997 een zwart jaar. Het somberste zelfs, met het grootste aantal faillissementen van het decennium: 195. Oorzaak: steeds meer aannemers moeten onderling een steeds kleinere koek verdelen. Tot in 1995 kende het aantal aannemers van werken van burgerlijke bouwkunde een explosieve groei. In diezelfde periode werden de overheidsinvesteringen in burgerlijke bouwwerken steeds meer teruggeschroefd.

De particulieren hadden duidelijk weer een baksteen in hun maag. In de loop van het jaar 1997 werden 49.830 bouwaanvragen ingediend (+5%). De bedrijfswereld bleef niet achter en bouwde vooral fabrieken, opslagplaatsen en winkels. Een bijna 10% hoger volume bevestigt de tendens die in 1996 schuchter werd ingezet. Voor de zeven vette jaren is het niettemin nog wat wachten geblazen: tussen 1991 en 1996 was er immers een achteruitgang van 30%. De woningbouw vertegenwoordigt 46% van de omzet in de bouwsector, bouwwerken andere dan woningen 40%. De burgerlijke bouwkunde neemt de resterende 14% voor haar rekening.

Tevredenheid ook

in de distributiesector, waar de detailverkoop met 3% toenam en voor de eerste maal de kaap van 2000 miljard overschreed. De verkoop van voedingswaren ging met 3,8% vooruit. Meer dan 400 miljard werd uitgegeven voor de aankoop van textielwaren en kledij (+3,1%). Hiermee lijkt de sector na vier jaar weer uit de recessie te klimmen. Ook de meubel- en huishoudsectoren kenden een analoge evolutie en waren in 1997 goed voor een verkoop van 434 miljard. De groei, die al drie jaar lang rond 1% bleef haperen, werd nu verviervoudigd.

Export en investeringen

Ook onze export had de wind in de zeilen. Met 25% hogere premies zette Delcredere een voor de vorige tien jaren ongeëvenaard resultaat neer dat doet terugdenken aan de geluksjaren (1988-89) van de laatste hoogconjunctuurperiode. Van 1996 tot 1997 steeg onze export van 5430 miljard naar 6142 miljard (+13%) en onze import van 5065 miljard naar 5619 miljard (+11%). Dit resulteerde in een 158 miljard hoger overschot van 523 miljard! Zowat elke maand van 1997 werd gekenmerkt door een groeipercentage van meer dan 10%.

Ook de investeringen maakten een sprong van 7,8% of 48 miljard. Een aardig binnenlands bedrag, dat vertaalt dat onze ondernemingen weer vertrouwen hebben in de toekomst. Tijdens dezelfde periode deden de buitenlandse investeringen het dan weer minder goed. De enige uitzondering waren de coördinatiecentra, waarvoor de Nationale Bank een sterke toename vaststelde. Die tendens kan makkelijk worden verklaard: de fiscale voordelen worden slechts voor tien jaar toegekend. De idee is eenvoudig, en de show errond nóg eenvoudiger: op het juiste moment wordt het oude centrum vereffend en wordt er een nieuw opgericht. Zo blijft het systeem verder draaien. Dat alles neemt evenwel niet weg dat de Amcham, de Amerikaanse Kamer van Koophandel in België, onze belastingdruk en onze sociale lasten aan de kaak stelt. Daarnaast zijn er ook nog de in nauwelijks verhulde bewoordingen geformuleerde bedreigingen over verhuizen. Die moeten zeker serieus worden genomen: tussen 1986 en 1998 vertrokken er jaarlijks gemiddeld 45 ondernemingen uit ons land om zich in één van onze buurlanden te vestigen. Bovendien stellen de ondernemingen die hier nog blijven meer dan 100.000 mensen tewerk en vertegenwoordigen zij 15% van onze export.

Het argument is maar voor de helft gegrond. Onze loonkosten liggen inderdaad hoog. Hoewel de regering bevestigt dat ze hieraan iets wil doen, bezuinigt ze enerzijds via strengere voorwaarden voor het toekennen van lastenverlagingen en anderzijds door deze verlagingen gedeeltelijk te neutraliseren via een verruiming van het begrip bezoldiging. Vanaf 1997 moesten er ook sociale-zekerheidsbijdragen worden betaald op bedrijfswagens en op het loon van jobstudenten. Onze vennootschapsbelasting is inderdaad hoog. Tegenover onze buurlanden biedt ze dan weer het voordeel dat ze voor een deel theoretisch is. De belasting werd officieel vastgelegd op 41%. Er zijn evenwel zoveel achterpoortjes dat ze voor alle ondernemingen samen 25,3% bedraagt en 32,4% wanneer we de intercommunales en de coördinatiecentra uitsluiten.

Tewerkstelling

Een sterke binnenlandse vraag, een heropleving van de buitenlandse markten en investeringen die duidelijk in de lift zaten. Heeft dit alles zich ook vertaald in meer banen? Het antwoord verschilt van sector tot sector. Groei en tewerkstelling gaan niet noodzakelijk hand in hand. Zo leidde een omzetstijging van 12% in de hele chemiesector tot nauwelijks 1% of 930 bijkomende banen. Hoewel de percentages bij Fabrimetal nagenoeg identiek zijn, is het ene cijfer negatief en het andere positief. De activiteit in de hele sector steeg met 3,2%, de tewerkstelling viel met 3,3% terug. Op een jaar tijd gingen er in de sector ongeveer 8000 arbeidsplaatsen verloren. De sluiting van Renault Vilvoorde kwam in de media uitgebreid aan bod. We moeten evenwel vaststellen dat nog zestien andere bedrijven uit de metaalsector discreet hun deuren sloten of herstructureringen doorvoerden waarbij telkens minstens 100 banen verloren gingen. Met een eigenaardig gevoel voor humor werd er in het jaarverslag van Fabrimetal evenwel gesteld dat “het aantal tewerkgestelde mensen, op deze factoren na, lichtjes is gestegen”!

Op micro-economisch vlak bestaat er geen directe correlatie tussen tewerkstelling en de goede gang van zaken in de bedrijfswereld. Kunnen we er dan een algemene correlatie uit afleiden? Niet echt, hoewel de hausse reëel is. In hoeverre? Dat hangt ervan af hoe je de zaak bekijkt: de Nationale Bank heeft het over resoluut opwaarts gerichte indicatoren. Dat sluit niet bepaald aan bij de lijst van de belangrijkste industriële en commerciële werkgevers van onze Top waarin we de cijfers van het personeelsbestand voor 1996 en 1997 mooi naast elkaar terugvinden. Het minteken heeft er de bovenhand en alleen uitzendbedrijven konden een gevoelige stijging neerzetten. De sector stuurde er dagelijks 8000 uitzendkrachten meer op uit dan in 1996. En het fenomeen zal zich nog duidelijker aftekenen omdat uitzendarbeid inmiddels deel uitmaakt van de selectiestrategie van heel wat ondernemingen. Vlaanderen kampt al met een nijpend tekort aan arbeiders. De moeilijkst in te vullen vacatures zijn die van vrachtwagenmecaniciens (76%), elektromecaniciens (74%), chauffeurs voor internationaal wegvervoer (73%), lassers, blikslagers en carrosseriewerkers, met elk respectievelijk 60%.

De paradox

van onze arbeidsmarkt is dat tekort en overvloed samen bestaan zonder dat ze elkaar kunnen opheffen. Enerzijds is er een nijpend tekort aan mensen met een bepaalde kennis en anderzijds is er de niet dalende werkloosheid. Afhankelijk van hoe je de zaak bekijkt, kan je zowel stellen dat de werkloosheid in 1997 is gestegen als gedaald. De pessimisten zullen eerder geneigd zijn om te zeggen dat de werkloosheid is gestegen. Daarbij zullen ze er de nadruk op leggen dat het aantal volledige werklozen van het ene jaar op het andere is gestegen van 581.517 naar 583.944 eenheden. Een rekensom leert ons dat dit een stijging van 0,4% is. Helemaal niet, zullen de optimisten argumenteren: we moeten kijken naar het totale werkloosheidscijfer waarin zowel volledige als tijdelijke werklozen werden opgenomen. En dat aantal is in 1997 spectaculair gezakt. 14,4% in Wallonië en 11,6% in Vlaanderen, wat neerkomt op een totale daling van 12,2%. Zowel in het Noorden als in het Zuiden van het land evolueert de productiecapaciteit in gunstige zin. Dat volstond om de totale werkloosheid lichtjes te doen dalen: 627.956 eenheden tegenover 631.654 een jaar eerder. De cynici tot slot zullen iedereen tevreden stellen door te beklemtonen hoe weinig betekenisvol deze cijfers eigenlijk zijn. De “oudere werklozen”, die niet in de statistieken worden opgenomen, zijn met 16% gestegen. In 1996 verlaagde de wetgever de leeftijd waarop men te oud is om nog werk te vinden tot 50 jaar. In 1997 werd de kaap van 100.000 vrijgestelden lichtjes overschreden en uiteindelijk zijn er 113.773 vrijgestelden die niet terug te vinden zijn in de officiële cijfers.

Vrijstellingen en meerwaarden

De 5468 industriële en commerciële ondernemingen van onze Top realiseerden samen een winst van 514 miljard frank, tegenover 352 miljard tijdens het vorige boekjaar, een stijging met bijna 50%. We mogen evenwel niet vergeten dat de ene winst de andere niet is en dat ons land het paradijs van de coördinatiecentra is. De coördinatiecentra werken in een onmiskenbaar discrete sfeer, alsof ze zich schamen voor de voordelen die ze genieten. En die voordelen zijn enorm: geen voorheffing, geen registratierechten voor inbrengen of kapitaalverhogingen en vooral de totale belastingvrijstelling van de winsten. Voor de fiscus komt dat neer op een jaarlijks “inkomstenverlies” van 40 miljard aan vennootschapsbelasting en ongeveer 5 miljard aan fictieve roerende voorheffing. Is het sop de kool wel waard? Ook de Nationale Bank heeft hier haar twijfels over. Zij berekende dat er tegenover 1 miljard maatschappelijk kapitaal van de coördinatiecentra een tewerkstelling staat van slechts vijf voltijdse equivalenten.

En dan zijn er nog de intercommunales, die al even erg door de fiscus in de watten worden gelegd. Samen waren ze goed voor 74 miljard belastingvrijstellingen. De “echte” winst van de ondernemingen uit onze Top bedraagt bijgevolg 400 miljard tegenover 240 miljard tijdens het vorige jaar. Op die manier herberekend, komen we aan een stijging met twee derden, bijna het dubbele van de vooruitgang bij de “kleine bedrijven”, die wel in de Top 30.000 maar niet in de Top 5000 staan. Logisch: de grote kunnen genieten van meerwaarden die buiten het bereik van de kleintjes liggen. Zo boekte Promedia een meerwaarde van 25 miljard op de verkoop van haar belang in ITT Gouden Gids BV, vooraleer ze – net zoals trouwens de hele groep World Directories – aan het Nederlandse VNU werd verkocht.

Ook de omzetstijging

was al even indrukwekkend: 868 miljard of +7,5%. De 5468 bedrijven van ons klassement boekten een totale omzet van 12.396 miljard. Samen realiseerden ze een toegevoegde waarde van 3440 miljard (+9,9%). Met andere woorden: de toegevoegde waarde steeg sneller dan de omzet. Een geruststellende vaststelling, temeer daar het gewicht van de personeelskosten in de toegevoegde waarde zo tot 50,1% is teruggevallen.

Andere verheugende vaststelling: wie een rendabiliteit wil realiseren om u tegen te zeggen, hoeft zich niet noodzakelijk in gesofisticeerde technologieën te lanceren. In 1997 was de constructie van zware voertuigen de meest rendabele sector, met een rendement op eigen vermogen (ROE) van 44%. Een gelukstreffer? Niet echt. De twee reuzen van de sector, Volvo Europa Trucks en Van Hool, doen nog beter, met respectievelijk 54% en 55%. Geen wonder dus dat voor bepaalde contracten een verbeten strijd wordt geleverd! Maar er zijn nog meer bijzonder rendabele activiteiten. In de grond graven: de ontginnende industrie zette een rendement op eigen vermogen neer van 29,7%. Andere hoogvliegers zijn suikerwaren (25,5%) en consultancy. Financiële diensten bieden een rendement op eigen vermogen van 34,8%, de niet-gedifferentieerde diensten een return van 25,8%. Het rendement van informaticadiensten daarentegen valt lager uit: 14,3%.

Daarnaast zijn er nog talrijke andere sectoren die een rendement van meer dan 10% bieden, zoals de mechanische constructie (18,8%), de voedingsnijverheid (13,7%), klassieke distributie (11,9%) en oliedistributie (13,1%), de papierindustrie (12,5%) en de basischemie (10,2%). De bankiers zagen dan weer hun ROE terugvallen van 10,6% naar 10,1%. Bij de verzekeraars leidde een 68% hogere winst (63 miljard) daarentegen tot een euforische stemming.

Al onze klassementen

zijn gewoontegetrouw niet geconsolideerd. Ze hebben betrekking op juridische eenheden en niet op groepen. Zo is het best mogelijk dat bepaalde ondernemingen geklasseerd staan op een plaats die hen in functie van hun cijfers toekomt, terwijl ze, rekening houdend met het ondersteunende belang van de groep waartoe ze behoren, eigenlijk hoger geklasseerd zouden moeten staan.

Daarom begint onze Top 5000 traditiegetrouw met een geconsolideerd klassement waarin elk jaar de 100 grootste ondernemingsgroepen die in ons land actief zijn, worden opgenomen. Al even traditioneel is dit klassement gebaseerd op twee bronnen: de door deze groepen gepubliceerde geconsolideerde jaarrekeningen of, wanneer die er niet zijn, de “reconstructie” op basis van de balansen van de actieve dochterondernemingen. In dit laatste geval kan het resultaat nooit tot op de frank na juist zijn. Dat is echter ook niet de bedoeling. We willen alleen een zo waarheidsgetrouw mogelijk beeld schetsen van het belang van elke ondernemingsgroep in ons land.

TONY COENJAERTS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content