HANS EN FONS

Het rommelt binnen de Bundesbank, de Duitse centrale bank. Op 9 juni verklaarde Hans Tietmeyer, president van die Bundesbank, dat de Duitse economie na twee kwartalen van inzinking opnieuw duidelijke tekenen van herstel vertoonde. Acht dagen later publiceerde diezelfde Bundesbank in haar maandrapport een somber beeld omtrent de conjunctuur in Duitsland : het is helemaal niet zeker dat het dieptepunt van de terugval in de economische activiteit al voorbij is, zo luidde het. Minder dan een week nadien sprak Tietmayer zijn eigen mensen opnieuw flagrant tegen, door nogmaals te verklaren dat de economische herstelbeweging begonnen was.

Dit openlijke welles-nietesspelletje is zeer ongewoon voor de Bundesbank, die tot dusver altijd naar buiten trad als een eendrachtig en monolitisch blok. Diverse bronnen binnen de Duitse centrale bank bevestigen dat dit gehakketak in de eerste plaats te maken heeft met de nu snel scherper wordende discussie over de vragen wanneer, hoe en in welke vorm de Europese Monetaire Unie er moet komen. Zowel in de hoofdzetel in Frankfurt als in de regionale divisies van de Bundesbank huist een harde én invloedrijke kern, die er nog steeds veel voor over heeft om het hele EMU-project te kelderen en zodoende de machtige positie te vrijwaren die de Duitse centrale bank inneemt in de Europese Unie. Vandaag zet de Bundesbank, en zij alleen, immers de toon voor het monetaire beleid in de EU-kernlanden (behalve dan voor de Britten).

Zeker voor deze groep was het een regelrechte kaakslag, toen president Tietmeyer begin juni verklaarde dat Italië tot de startgroep van het EMU kan behoren. Otmar Issing, lid van het directiecomité van de Bundesbank en verantwoordelijk voor het departement statistiek en research, publiceerde een paar maanden voordien nog de studie Europe : Political Union through Common Money ? (zie Trends, 28 maart 1996). Eén van de basisstellingen van Issing luidde dat het voldoen aan alle normen van het Verdrag van Maastricht, inclusief die inzake begroting en schuld, een soort van minimum minimorum vormt voor toetreding tot de EMU-club. Als Tietmeyer Italië wil toelaten, betekent dit ondubbelzinnig dat hij de analyse van Issing naar de prullenmand verwijst.

Voor de diehards binnen de Bundesbank toont Hans Tietmeyer daarmee zijn ware gelaat, namelijk dat van een politiek geïnspireerde figuur i.p.v. een orthodox centraal bankier. Tietmeyer was jarenlang een trouw medewerker van Helmut Kohl en geldt nog altijd als een vertrouweling van de kanselier. De parallel met Fons Verplaetse, de gouverneur van onze eigen Nationale Bank, ligt voor de hand. Ook Verplaetse is in de eerste plaats een politieke figuur die via het kabinet van toenmalig eerste minister Wilfried Martens naar de gouverneursstoel klom. Ondanks de nu grote statutaire onafhankelijkheid van de Nationale Bank, hoedt Verplaetse er zich voor om de regeringscoalitie van Jean-Luc Dehaene tegen de haren in te strijken. De voorgangers van Tietmeyer, Karl-Otto Pöhl en Helmut Schlesinger, deden dat wél wanneer zij de Duitse prijs- en muntstabiliteit in gevaar achtten als gevolg van het toenmalige regeringsbeleid.

Net als Tietmeyer aarzelt Verplaetse niet om de economische realiteit opzij te schuiven teneinde de regering een helpende hand te reiken, vooral inzake groeicijfers met hun repercussies op budget en schuld. De manipulatie van de kwartaalcijfers inzake economische groei is hiervan een treffende illustratie (zie Trends, 11 april 1996), evenals trouwens de manier waarop Verplaetse de Hoge Raad van Financiën de facto domineert. Nog een gemeenschappelijk kenmerk van beide heren is hun vrij onbehouwen optreden, dat niet alleen collega’s en andere leden van de haute finance de wenkbrauwen doet fronsen, maar tevens binnen de eigen instellingen nogal wat weerstand oproept. Die weerstand wordt in het geval van Verplaetse nog verder gevoed door favoritistische benoemingen (zie Inside, blz. 9).

De politieke hand- en spandiensten zorgen er ook voor dat de gouverneur zich inzake publieke uitspraken één en ander kan veroorloven. Terwijl hij nu telkens opnieuw pleit voor loonmatiging, schreef Fons Verplaetse in zijn Jaarverslag 1993 dat reële loonsverhogingen best konden. Ernstige conjunctuuranalisten waarschuwden in die dagen reeds voor een serieuze terugval in de economische activiteit (uiteindelijk werd 1993 het zwaarste naoorlogse recessiejaar). Twee jaar geleden zag Verplaetse, die nu pleit voor een lopend begrotingstekort gelijk aan 2,8 % van het BBP, het nog duidelijk anders : 3,99 % is ook 3 %, zo orakelde hij toen in de Financieel-Economische Tijd. Diezelfde Verplaetse heeft ook ooit publiekelijk en in alle ernst verkondigd dat België zijn industrie niet meer nodig heeft.

JOHAN VAN OVERTVELDT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content