‘Grote’ vennootschappen: aftrek bijkomende kosten buitenspel?

Heeft de wetgever de aftrek van bijkomende kosten bij de aankoop van grond impliciet voor ‘grote’ vennootschappen buitenspel gezet? Dat lijkt niet noodzakelijk het geval te zijn.

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.

De aftrek van de bijkomende kosten die bij de aankoop van gronden worden betaald (notariskosten, registratierechten enzovoort), zorgt al jaren voor betwisting. Gronden zijn in de regel niet afschrijfbaar (omdat hun waarde normaal gezien niet vermindert). Op basis van het adagium dat de ‘bijzaak de hoofdzaak volgt’, heeft de administratie altijd geoordeeld dat de bijkomende kosten bij de aankoop van gronden dus ook niet aftrekbaar zijn.

Het aftrekverbod geldt niet alleen wanneer je een grond als zodanig aankoopt, maar ook bij de aankoop van een gebouw (waarbij uiteraard ook de grond aangekocht wordt waarop het gebouw staat). Het aftrekverbod slaat in dit geval op het gedeelte van de kosten dat verhoudingsgewijs op de waarde van het grondgedeelte slaat.

Rechtspraak. Deze klassieke administratieve opvatting ligt evenwel sterk onder vuur. Enkele jaren geleden heeft het Hof van Cassatie aangenomen dat de boekhoudwetgeving toelaat voor het jaar van de aanschaf van de grond een waardevermindering te boeken die gelijk is aan het bedrag van de bijkomende kosten. Dergelijke kosten maken weliswaar deel uit van de aanschaffingswaarde van de grond en moeten in eerste instantie ook als zodanig op het actief worden geboekt. Maar wanneer op het einde van het boekjaar blijkt dat deze kosten uit het patrimonium van de vennootschap verdwenen zijn en er op het actief niets tegenoverstaat, moet het boekhoudkundig mogelijk zijn een waardevermindering te boeken die fiscaal ook aftrekbaar is.

Dit wil niet zeggen dat de aftrek van bijkomende kosten bij de aankoop van gronden tegenwoordig in de praktijk zonder slag of stoot wordt aanvaard. In de lagere rechtspraak zijn verscheidene uitspraken te vinden van rechters die vinden dat je niet zonder meer kan concluderen dat bijkomende kosten geen waarde meer vertegenwoordigen. Maar een meerderheid lijkt tegenwoordig aan te nemen dat bijkomende kosten bij de aankoop van gronden, via het ommetje van de fiscaal aanvaardbare waardevermindering, effectief fiscaal aftrekbaar zijn.

Hervorming. Heeft de fiscale wetgever daar een stokje voor gestoken? Bij de hervorming van de vennootschapsbelasting, zoals die eind vorig jaar werd doorgevoerd, heeft de wetgever onder meer gesleuteld aan de regels inzake de afschrijving van bijkomende kosten die bij de aankoop van vaste activa worden betaald. In de regel heeft de belastingplichtige de keuze. Hij mag bijkomende kosten ineens afschrijven, of in gelijke delen, gespreid over verschillende jaren waarvan hij het aantal zelf bepaalt.

Die regeling blijft ook na de hervorming van de vennootschapsbelasting bestaan. Maar zij geldt voortaan in de vennootschapsbelasting niet langer voor ‘grote’ vennootschappen, zijnde vennootschappen waarvan de winst niet tegen het verlaagd opklimmend tarief wordt belast. ‘Grote’ vennootschappen moeten kijken naar het afschrijvingsritme dat op de aangeschafte activa van toepassing is. Zij mogen de bijkomende kosten nog slechts tegen datzelfde ritme afschrijven.

Volgt daaruit dat de aftrek van bijkomende kosten bij de aanschaf van gronden, in hoofde van ‘grote’ vennootschappen, schaakmat is gezet? Op het eerste gezicht zou dit het geval kunnen zijn. Als je ervan uitgaat dat een ‘grote’ vennootschap de bijkomende kosten bij de aanschaf van gronden nog slechts mag afschrijven tegen het ritme waartegen het actiefbestanddeel zelf afgeschreven wordt, dan kan er van een aftrek van de bijkomende kosten ogenschijnlijk geen sprake meer zijn. Gronden zijn niet afschrijfbaar. Het afschrijvingsritme dat op gronden van toepassing is, is dus onbestaande. Als je de bijkomende kosten tegen ditzelfde – onbestaande – afschrijvingsritme moet afschrijven, dan komt er van een fiscale aftrek uiteraard niets in huis.

Verwarring. Maar zoals in de fiscale vakpers al bij herhaling opgemerkt is, berust deze laatste conclusie allicht op een verwarring. De cassatierechtspraak die de fiscale aftrek van bijkomende kosten bij de aankoop van gronden toelaatbaar acht, gaat er niet van uit dat op deze kosten ‘afschrijvingen’ worden toegepast; wel van de idee, dat voor de bijkomende kosten een ‘waardevermindering’ kan worden geboekt.

Een ‘waardevermindering’ is boekhoudkundig niet hetzelfde als een ‘afschrijving’. Over ‘waardeverminderingen’ die in voorkomend geval ten belope van de betaalde bijkomende kosten kunnen worden geboekt, zegt de hervormingswet niets.

Die heeft het uitsluitend over de ‘afschrijving’ van bijkomende kosten bij de aankoop van activa die zelf afschrijfbaar zijn, en die dus per definitie een beperkte gebruiksduur hebben. Gronden zijn niet afschrijfbaar (omdat ze een onbeperkte gebruiksduur hebben).

Bijgevolg kan je stellen dat het lot van de bijkomende kosten die bij de aankoop van gronden worden betaald, niet door de hervormingswet beïnvloed is. En dus lijkt het perfect verdedigbaar dat ook ‘grote’ vennootschappen zich nog op deze rechtspraak kunnen beroepen om te bepleiten dat de bijkomende kosten bij de aankoop van gronden, via het ommetje van de ‘waardeverminderingen’ fiscaal aftrekbaar zijn.

Jan Van Dyck

De hervormingswet beperkt alleen de ‘afschrijvingen’.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content