Grondrechten en de fiscus

Leen Ketels

Sinds de coronamaatregelen zijn we er ons meer van bewust dat de manier waarop een overheidsbesluit wordt genomen en vervolgens wordt afgedwongen, essentieel is voor een democratie en een rechtsstaat. De overheid heeft de macht haar besluiten op te leggen en af te dwingen. Zowel in het strafrecht als in het fiscale recht komt de overheid tegenover de burger te staan en zijn procedurele regels essentieel om willekeur en machtsmisbruik te voorkomen.

In het strafrecht is de rechtspraak over het naleven van de procedure terecht heel strikt. In het fiscale recht geniet de burger veel minder procedurele bescherming. Niet enkel de wetgever, ook de rechtspraak is vergevingsgezind voor procedurele inbreuken door de fiscus. Over de manier waarop de fiscus bewijs verzamelt, is een hellend vlak ontstaan dat steeds verder wordt uitgediept.

Het is intussen vaststaande rechtspraak van het Hof van Cassatie dat als de fiscus op een onrechtmatige manier bewijs heeft verkregen, dat niet meteen betekent dat dat bewijs niet kan worden gebruikt tegen de belastingplichtige. Tenzij de wet de nietigheid van het bewijs oplegt – wat zelden het geval is – moet de rechter een afweging maken. Het onrechtmatige bewijs moet enkel worden geweigerd als het zo indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht of als het recht op een eerlijk proces in het gedrang komt. De lat ligt dus heel hoog, eer een fiscale rechter het onrechtmatige bewijs mag weigeren. Het gaat zover dat zelfs als een strafrechter oordeelt dat het gebruikte bewijs strijdig is met een eerlijk proces en beslist dat het niet kan worden gebruikt, de fiscale rechter het toch kan aanvaarden in een procedure.

Over de manier waarop de fiscus bewijs verzamelt, is een hellend vlak ontstaan dat steeds verder wordt uitgediept.

Onlangs heeft het Hof van Cassatie de lijn waar de grondrechten van de burger in het gedrang komen verder doorgetrokken. De voorgelegde zaak betrof het recht op eerbiediging van het privé-, het gezinsleven, de woning en de briefwisseling. Dat is een essentieel recht in het licht van de onderzoeksbevoegdheden van een overheid. Cassatie oordeelde dat bewijs dat met de miskenning van dat grondrecht werd verkregen, niet altijd ontoelaatbaar is. Dus ook als vaststaat dat de fiscus de wet heeft geschonden en daarbij een inbreuk maakte op een grondrecht van de burger, kan het bewijs toch worden gebruikt. De fiscale rechter moet een afweging maken tussen het publieke belang van een correcte inning van de wettelijk verschuldigde belasting en het particuliere belang van de belastingplichtige om zijn grondrechten te beschermen.

De vraag stelt zich in welke omstandigheden die balans kan doorslaan in het voordeel van de individuele burger. We weten uit onze ervaring met de covid-19-pandemie hoe moeilijk het is individuele grondrechten te vrijwaren tegenover de druk van het algemeen belang.

Minister van Financiën Vincent Van Peteghem (CD&V) kondigde aan dat het weer mogelijk zal worden dat belastinginspecteurs en politiespeurders samen fraudedossiers onderzoeken. Het Charter van de belastingplichtige dat die samenwerking verbiedt sinds 1986, zal worden aangepast.

De bestaansreden van de Bijzondere Belastinginspectie (BBI) is de strijd tegen de fiscale fraude. De ervaring leert dat de BBI bijzonder snel overgaat tot de kwalificatie van fraude, al was het maar als drukkingsmiddel. Zelfs te goeder trouw verrichtte transacties waar sprake is van een verschil in interpretatie van de complexe fiscale wet, worden gekwalificeerd als agressieve fiscale constructies. Een organisatie moet zichzelf in stand houden, nietwaar?

De vrees dat de combinatie van die nieuwe onderzoeksteams en het hellend vlak over het bewijs in fiscale zaken opnieuw tot excessen zal leiden, is terecht. Inderdaad, opnieuw, want het Charter van belastingplichtige werd indertijd wel om goede redenen ingevoerd.

De auteur is advocaat en vennoot bij Renier & Ketels.Tax

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content