Goede voornemens

Meer dan een jaar geleden maakte de regering goede voornemens om het wetenschappelijk onderzoek, de investeringen en de uitvoer fiscaal te stimuleren. Maar de uitvoering daarvan heeft (te) lang op zich laten wachten.

De gewoonte om rond de jaarwisseling veel te beloven, is ook de regering niet vreemd. Zo nam zij zich een goede veertien maanden geleden heilig voor om de bestaande vrijstelling voor wetenschappelijk personeel uit te breiden. En enkele maanden later voegde zij daaraan toe dat deze vrijstelling verdubbeld zou worden bij de aanwerving van “hooggekwalificeerde” onderzoekers. Voorts beloofde zij ook de bestaande “investeringsaftrek” te versoepelen voor investeringen die gericht zijn op het wetenschappelijk onderzoek.

Al deze plannen moesten meteen in werking treden. Voor het inkomstenjaar 1996. Aanslagjaar 1997. Maar veel stimulerende werking kunnen deze toezeggingen niet hebben gehad. Althans niet voor het inkomstenjaar 1996. De wetten waarin een en ander te lezen heeft gestaan, werden immers pas vele maanden later in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Voor de investeringsaftrek was dat op 23 mei 1997. En voor de uitbreiding en de verhoging van de vrijstelling bij de aanwerving van wetenschappelijk personeel heeft men moeten wachten tot 2 december 1997. Het inkomstenjaar 1996 was al bijna een jaar voorbij. Zelfs het aanslagjaar 1997 was bijna verstreken.

AFTREK.

Hoe zien die nieuwe maatregelen eruit ? Wat de investeringsaftrek betreft, gaat het om een zeer technische aanpassing. Zij komt erop neer dat de aftrek voor milieuvriendelijke investeringen in wetenschappelijk onderzoek substantieel verhoogd wordt, op voorwaarde dat men ervoor opteert om de aftrek niet in één keer, maar wel gespreid toe te passen. Voor de investeringen die verbonden zijn met het aanslagjaar 1997 bedroeg deze “verhoogde” gespreide aftrek 20,5 % (basispercentage plus 17 percentpunten). En aangezien de percentages voor het daaropvolgende aanslagjaar ongewijzigd zijn gebleven, bedraagt deze aftrek ook ongewijzigd 20,5 % voor de investeringen die aan het aanslagjaar 1998 verbonden zijn. Voor de investeringen die dit jaar gebeuren (of beter gezegd, die verbonden zijn aan het aanslagjaar 1999) is het percentage op dit ogenblik nog niet bekend.

BELANG.

Of dit “verhoogde” percentage interessant is, kan niet in het algemeen worden beantwoord. Voor milieuvriendelijke investeringen in wetenschappelijk onderzoek bestond en bestaat immers reeds een (andere) verhoging van de investeringsaftrek. Voor dit type van investeringen werd en wordt de gewone investeringsaftrek in de veronderstelling dat hij in één keer wordt toegepast met 7 percentpunten verhoogd. Voor de investeringen die verbonden zijn met de aanslagjaren 1997 en 1998 bedroeg de aftrek aldus 13,5 %.

Het verschil tussen de (bestaande) eenmalige investeringsaftrek (13,5 %) en de nieuwe gespreide investeringsaftrek (20,5 %) bedraagt dus 7 percentpunten.

De spreiding van de investeringsaftrek houdt in dat de aftrek uitgesmeerd wordt over de hele afschrijvingstermijn van de investering. In plaats dat de aftrek in een keer wordt toegepast op de hele aanschaffingsprijs van de investering, wordt hij “gespreid” toegepast, elk jaar op het bedrag van de investering dat afgeschreven wordt. Het voordeel van de aftrek wordt dus uitgesteld. Dat wil zeggen dat de financiële invloed in de loop der jaren ook kleiner wordt. Een frank in het jaar 2000 is immers (normaal gezien) minder waard dan een frank in het jaar 1998.

De verhoging van de investeringsaftrek op voorwaarde dat hij gespreid wordt toegepast is dus zeker niet in alle gevallen een “voordeel”. Voor investeringen met een lange afschrijvingstermijn kan het voordeel zelfs omslaan in een nadeel. De verhoogde gespreide aftrek zal alleen voordelig zijn voor investeringen met een relatief korte afschrijvingstermijn. Hoe kort die afschrijvingstermijn moet zijn, is voer voor financiële analisten. Een goede bankier zal dat zonder veel moeite kunnen berekenen.

UITVOER.

Vervolgens is er de uitbreiding van de bestaande vrijstelling bij de aanwerving van bijkomend personeel voor wetenschappelijk onderzoek. Die vrijstelling bedraagt 440.000 frank per bijkomend aangeworven personeelslid.

Ook hier gaat het om een zeer technische aangelegenheid, waarbij van de lezer van het Belgisch Staatsblad (en van deze rubriek) enige inspanning wordt verwacht. De uitbreiding van de bestaande vrijstelling heeft immers niets met “wetenschappelijk onderzoek” te maken. De uitbreiding houdt in dat de bestaande vrijstelling voortaan ook toepasselijk is bij de (bijkomende) aanwerving van een “diensthoofd voor de uitvoer”.

PASSIEF.

Overigens moet men zich van deze vrijstelling niet al te veel voorstellen. Het gaat slechts om het aanleggen van een belastingvrije provisie voor sociaal passief. De vrijstelling gaat immers verloren zodra de bijkomende aanwerving teniet wordt gedaan.

Goed om weten is, dat de vrijstelling ook verkregen kan worden als men het diensthoofd voor de uitvoer niet buitenshuis rekruteert, maar men binnenshuis een bestaand diensthoofd tot “diensthoofd voor de uitvoer” promoveert. Voorwaarde is dan wel dat men de vrijgekomen functie binnen dertig dagen opvult met een nieuw aangeworven personeelslid. Deze mogelijkheid geldt overigens niet alleen voor het “diensthoofd voor de uitvoer”, maar ook voor de al vroeger doorgevoerde uitbreiding van de vrijstelling bij de aanwerving van een diensthoofd voor de afdeling “integrale kwaliteitszorg” ; die vrijstelling kan men voortaan dus ook verkrijgen bij een interne promotie (op voorwaarde ook hier dat men binnen dertig dagen voor een opvolger zorgt).

BEREKENING.

Van de uitbreiding van de bestaande vrijstelling voor wetenschappelijk personeel heeft de wetgever bovendien gebruik gemaakt om nog enkele andere aanpassingen door te voeren. Kort gezegd komen die er om te beginnen op neer dat de berekeningswijze van het “bijkomend” personeel veranderd wordt.

In de bestaande regeling werkte men met “gemiddelden”. Het “gemiddelde” personeelsbestand dat voor wetenschappelijk onderzoek tewerkgesteld werd, moest vergeleken worden met het gemiddelde van het jaar voordien. Was er “gemiddeld” eentje meer, dan kreeg men de vrijstelling ; was er “gemiddeld” eentje minder, dan ging de voorheen toegekende vrijstelling ook met eentje verloren. Het gevolg daarvan was dat een aanwerving in de loop van het jaar niet onmiddellijk recht gaf op de vrijstelling. De “gemiddelde” tewerkstelling was dan immers nog niet met ten minste één eenheid gestegen. Daarvoor moest men wachten tot het daaropvolgende jaar.

Voortaan berekent men de bijkomende tewerkstelling anders. Men telt gewoon het aantal “koppen” dat voor de gestelde doeleinden wordt tewerkgesteld. Is er in vergelijking met het jaar voordien een bolleboos meer, dan verkrijgt men de vrijstelling. Is er eentje minder, dan gaat de voorheen toegekende vrijstelling verloren.

En of dit alles nog niet moeilijk genoeg is, past men voortaan de twee berekeningswijzen tezamen toe. Om een eventuele “vermindering” van het personeelsbestand te berekenen past men de nieuwe berekeningswijze alleen maar toe voor de personeelsleden die met ingang van het aanslagjaar 1997 aangeworven zijn. Voor de “anciens” blijft de oude berekeningswijze behouden.

VERDUBBELING.

Nog een nieuwigheid : de bestaande vrijstelling van 440.000 frank wordt verdubbeld naar 880.000 frank als men “hooggekwalificeerde” onderzoekers (bijkomend voor wetenschappelijk onderzoek) aanwerft. Maar hoe “hoog” de kwalificaties van deze onderzoekers moet zijn, is op dit ogenblik niet bekend. Naar verluidt is het de bedoeling dat men minstens universitair geschoold moet zijn. Maar de precieze omschrijving van deze kwalificaties moet nog bij koninklijk besluit worden vastgelegd. Voor een maatregel die in werking moet treden met ingang van het aanslagjaar 1997 en die dus in de meeste gevallen al van toepassing is op de aanwervingen die in het kalenderjaar 1996 gebeurden is het op zijn minst verrassend dat zijne majesteit nog geen tijd gevonden heeft om dit koninklijk besluit te nemen. Men kan bijgevolg aannemen dat deze verhoging voorlopig dode letter blijft.

RULING.

Hopelijk gebeurt hetzelfde niet met de goede voornemens die de regering enkele weken geleden geformuleerd heeft, en waarbij zij nieuwe maatregelen in het vooruitzicht heeft gesteld die het investeringsklimaat moeten verbeteren. De belangrijkste daarvan is de mogelijkheid om een “ruling” aan te vragen voor belangrijke investeringen (van minstens 40 miljoen frank) die men van plan is te doen. De fiscale consequenties van dergelijke investeringen kunnen dan achteraf niet voor verrassingen zorgen. Maar daarvoor is dan wel vereist dat de wet die een en ander moet regelen, zo spoedig mogelijk in het Belgisch Staatsblad te lezen staat. Of wordt het ook hier weer wachten, en nog eens wachten ?

Jan Van Dyck

Jan Van Dyck is fiscalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content