Geelzucht

Erik Bruyland Erik Bruyland is senior writer bij Trends.

Zit Oost-Azië in ademnood ? Allesbehalve, meent Willy De Clercq. Met een studie in de hand waarschuwt het europarlementslid voor terreinverlies in de groeimarkt van de 21ste eeuw. Europa moet Azië ernstig nemen.

Stagnerende exportcijfers in de eerste jaarhelft, lagere economische groei en hoge tekorten op de betalingsbalans mogen volgens Willy De Clercq, voorzitter van de Commissie Buitenlandse Economische Betrekkingen van het Europees parlement, niet tot de overhaaste conclusie leiden dat het Verre Oosten uitgeblust is. De eerste helft van 1996 mag dan voorlopig de zwakste prestaties van het decennium te zien geven (zodat de economische groeiverwachtingen één procentje naar beneden gaan), dat neemt niet weg dat een groei voor heel Zuidoost-Azië van 7,4 % in 1996 een cijfer is waarvan westerse industrielanden slechts kunnen dromen en dat die regio hen extra opportuniteiten blijft bieden. De Clercq is overtuigd van de toekomstperspectieven : “De aanhoudende groei zal onvermijdelijk tot gevolg hebben dat de Aziatische economieën die onderzocht werden in onze studie, “The Dynamics of Economic Change in Asia Implications for Trade and European Union Presence” de Amerikaanse en de Europese economieën spoedig in omvang zullen overtreffen.”

De studie van het Europees parlement focust op de 10 Aziatische landen die in de laatste drie decennia een gemiddelde groei hoger dan 7 % realiseerden (vergeleken met een groei van 4,8 % voor ontwikkelingslanden en 3,3 % voor industrielanden). Het zijn : China, Japan, Zuid-Korea, Taiwan en Hongkong (Oost-Azië), Indonesië, Maleisië, Thailand, Singapore (Zuidoost-Azië) en India in Zuid-Azië. De meest optimistische economisten voorspellen dat het nog minstens tien jaar zal duren voor de Aziatische groeiwoede wat luwt tot “rijpere groeicijfers van 3 tot 5 %.” Hun antwoord op de huidige groeivertraging is dat de oorzaken veeleer conjunctureel zijn dan structureel : dalende prijzen voor halfgeleiders, staal en petrochemische producten in de wereldmarkt, minder goede verkopen van elektronicaproducten in het Westen en het feit dat landen zoals Thailand en Maleisië de moeilijke overgang aan het maken zijn van arbeidsintensieve industrieën als textiel naar meer gesofisticeerde bedrijfstakken.

EUROPA VERLIEST.

Berekend op basis van de reële koopkrachtcijfers ( PPP/Purchasing Power Parity) hebben de 10 Aziatische economieën uit de studie in feite qua omvang (8341 miljoen VS-dollar in 1993) reeds zowel de Europese Unie (6209 miljoen dollar) ingehaald als de Noord-Amerikaanse vrijhandelszone ( Nafta met 7571 miljoen dollar). Meer dan de helft van de wereldbevolking leeft in Azië. Tegen het jaar 2000 zal één miljard Aziaten over een aanzienlijke koopkracht beschikken ; 400 miljoen daarvan (meer dan de totale bevolking van de Europese Unie) zullen even hoge, zoniet hogere, inkomens hebben dan hun tijdgenoten in Europa of de Verenigde Staten. Vandaag vertegenwoordigen de spaartegoeden in de meeste landen uit de studie meer dan 30 % van het BNP. Buitengewone investeringspercentages van meer dan 30 % van het BNP vindt men in alle landen, behalve in Taiwan (24,1 %) en in India (22,5 %). Het meest wordt geïnvesteerd in Thailand (43 % in 1994). De Aziatische Ontwikkelingsbank schat dat 1000 miljard VS-dollar nodig zal zijn om alle tegen het jaar 2000 geplande infrastructuurwerken uit te voeren.

“Azië vormt helemaal geen bedreiging, integendeel,” vindt De Clercq, “Europa heeft alles in huis om van die Aziatische opkomst te profiteren. Maar daar wringt nu juist het schoentje, want de kansen die de groei-economieën bieden worden vooral door Europese bedrijven onderbenut. De geaccumuleerde directe investeringen van de Europese Unie in deze landen liggen aanzienlijk lager dan die van de VS en Japan. Bovendien zijn de klaaglitanie over de lagelonenconcurrentie en de roep om proctectionisme misplaatst, want het klopt niet met de feiten. De invoer van deze 10 groeiers nam voor het vierde achtereenvolgende jaar sneller toe dan de uitvoer.”

Per jaar stijgt de vraag naar buitenlandse producten in Oost-Azië met meer dan 12 %, terwijl op wereldniveau het gemiddelde groeicijfer 8 % bedraagt. Tussen 1988 en 1994 verdubbelde de export van de Europese Unie naar Singapore, Hongkong, Taiwan en Zuid-Korea en ging hij met bijna 150 % vooruit richting Asean-landen (Zuidoost-Azië). Ter vergelijking : de Europese export naar de VS steeg in dezelfde periode met slechts 50 %.

Hoewel de uitvoer van de Europese Unie naar de 10 landen sinds 1980 jaarlijks met meer dan 20 % is gestegen tot 19,1 % van de totale EU-export (en sinds 1993 feitelijk de uitvoer naar de Verenigde Staten overtreft), is dat aandeel relatief klein wanneer men de prestaties van de belangrijkste concurrenten bekijkt : de VS exporteren 27,1 % naar de betrokken landen en Japan 37,6 %. De totale export van de EU naar China, Hongkong en Taiwan is 39 miljard dollar, tegen 54 miljard dollar voor de VS en 79 miljard dollar voor Japan.

OFFENSIEVE MENTALITEIT.

“De Europese Unie benut duidelijk niet alle mogelijkheden die de meest dynamische internationale markten bieden,” concludeert De Clercq. “Slechts een handvol van de 50 Europese ondernemingen die onderzocht werden, realiseert verkoopcijfers die in verhouding staan tot het absorptievermogen van de regio op wereldschaal : hoewel deze 10 hogegroeilanden in sommige sectoren reeds 25 % van de verkoop op wereldvlak opnemen, halen de meeste Europese bedrijven slechts 10 % van die potentiële afzet. Kennelijk zijn onze bedrijfsleiders onvoldoende doorgedrongen in de cruciale en bijzonder doeltreffende persoonlijke netwerken tussen de Aziatische bedrijven.”

De studie toont ook aan dat de Europese Unie zich vooral onderscheidt door een overwicht in sectoren met een zwakke vraag (zoals machines, transportuitrusting, plastics, voeding en drank, die een gemiddelde jaarlijkse groei kennen van minder dan 3,5 %). Het aandeel van de EU in deze sectoren bedraagt 29,7 % tegenover 20,5 % voor de VS en 17,8 % voor Japan. In het exportpakket naar de 10 snelgroeiers bedraagt dit aanbod respectievelijk 28,5 % voor de EU en 17,2 % voor de VS. Voor sectoren met een sterke vraag (zoals chemie en farmaceutica, informatica, optische en precisie-instrumenten, waarnaar de vraag jaarlijks met meer dan 3,5 % toeneemt) scoren de VS met 36,6 % tegen 24,4 % voor Europa.

Willy De Clercq pleit voor een offensieve ingesteldheid van onze bedrijven. En die mentaliteitsverandering dient ondersteund te worden door een nuchtere politieke benadering van de Aziatische uitdaging. “Een onmiddellijk gevolg van de krachtige groei van de export van de Aziatische landen is een stijgende vraag naar de invoer van halffabrikaten. De sterke nadruk die in de 10 groeilanden op efficiëntieverhogende activiteiten wordt gelegd in geen enkel ander gebied nam de productiviteit zo snel toe doet ook de vraag naar ingevoerde kapitaalgoederen toenemen. Voorts hebben de dynamische verschuivingen binnen de sectoren van deze landen dienstenmaatschappijen gemaakt (alleen China, Indonesië en Maleisië zijn nog niet zo ver). Dertig jaar geleden was de landbouw er nog de motor van de economie, vandaag is dat de dienstensector. Ook hier liggen kansen.” Uit de studie blijkt dat de totale invoer van diensten sinds 1985 verdrievoudigde (met 30 % is Thailand koploper). De recente uitzonderlijke groei van de Chinese invoer van diensten in 1992 bedroeg 134 %.

KOERSWIJZIGING.

Willy De Clercq ontwaart in het Europees parlement en in de recente Azië-beleidsnota van België een kentering ten goede. “Maar terwijl de EU vooral rapporten opstelt, de Belgische regering met weinig concrete voorstellen komt, de EU-regeringsleiders beleefd overwegen de banden nauwer aan te halen, voeren de twee andere handelsblokken reeds geruime tijd een daadwerkelijk en krachtig handelsbeleid in Azië. Japan bijvoorbeeld is bezig met het creëren in Azië van dezelfde afzet- en distributiesystemen als in eigen land. Indien Europa niet snel reageert, zal het nog moeilijker worden om een positie te veroveren op de Aziatische markt, voornamelijk in spitstechnologische sectoren waarin wij achterophinken. Het sprookje dat Azië aangewezen is op Europese knowhow en kapitaal, als tegengewicht voor de invloed van Japan en de VS, is vandaag zeker niet meer waar. Daarom moeten de Europese en Belgische overheden een kader scheppen waarin onze ondernemingen worden gesteund om hun aanwezigheid in de Aziatische markt op te voeren en te consolideren.”

Men moet geen politiek voeren ten aanzien van Azië in zijn algemeenheid, maar wel naar de groeilanden en groeisectoren in Azië : dát is het motto van De Clercq. Om het te illustreren, verwijst hij naar de bezorgdheid van het Europees parlement om financiële tegemoetkomingen netjes geografisch te spreiden over heel Azië. “Dat is onzin. Minstens 60 % van de middelen en initiatieven moet gaan naar groeisectoren.” Veelzeggend zijn de volgende cijfers : voor de periode 1991-’94 stond op de Europese begroting 800 miljoen Belgische frank ter ondersteuning van Europese bedrijven in de Chinese markt, terwijl voor de landen van de vroegere Sovjet-Unie jaarlijks 18,4 miljard frank wordt uitgetrokken. “Het BNP in China groeit jaarlijks met zo’n 10 %. Dààr en in de negen andere groeimarkten moeten we prioriteiten leggen en budgetten voorzien. We kunnen ons niet veroorloven deze marktaandelen te laten ontglippen. Meedoen op deze markten is een absolute voorwaarde voor de versterking van de concurrentiekracht van de Europese ondernemingen in de wereld. Het huidige EU-beleid is té ambigu en versplinterd over verschillende directoraten-generaal die elk iets doen. Politieke signalen naar Azië moeten klaar en duidelijk zijn als we willen dat Europa ernstig genomen wordt.”

ERIK BRUYLAND

Schuermans F., Berglof K., The Dynamics of Economic Change in Asia, Implications for Trade and European Presence (European Parliament, Directorate General For Research), External Economic Relations, nr. W-12, Luxembourg.

WILLY DE CLERCQ (EP) Europese bedrijven laten mogelijkheden in Azië ontglippen.

SHOPPING MALL IN JAKARTA Azië telt de helft van de wereldbevolking, 1 miljard mensen met aanzienlijke koopkracht, 400 miljoen rijker dan Europeanen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content