FONDSEN VOOR BESTAANSZEKERHEID. De vleespotten

Tientallen miljarden gaan door de handen van de Fondsen voor Bestaanszekerheid en hun satelliet-vzw’s. Nobele doelstellingen, dat wel : via aanvullende uitkeringen de bestaanszekerheid van de werknemers verbeteren. Maar vakbonden en werkgevers, die de Fondsen beheren, doen dat graag zonder pottekijkers. Inzage in de rekeningen is taboe. Om hoge administratiekosten en vette reserves te verbergen ? Of om fikse financieringen van zowel vakbonden als werkgeversorganizaties uit de schijnwerpers te houden ? De Fondsen verklaren ook de onwil van de sociale partners om de sociale zekerheid grondig te herzien.

Drie vierden van de werknemers ontvangt een uitkering van één van de 115 Fondsen voor Bestaanszekerheid (FBZ) die België telt. Het kan gaan om de eindejaarspremie, het vakantiegeld, of aanvullende uitkeringen bij werkloosheid, ziekte, een arbeidsongeval, brugpensioen enzovoort. De sektoriële Fondsen voor Bestaanszekerheid vormen een aanvulling op de gewone sociale zekerheid (zie kader Wat ?). En geen onbelangrijke, want de werkgeversbijdragen de uitsluitende financiering van de Fondsen lopen op. 26 miljard frank in de bouwsektor, die het grootste Fonds herbergt (zie kader Koninginnestuk), ruim 3 miljard in de metaal, 2 miljard in de textiel, 2 miljard in de uitzendsektor enzovoort. Hoeveel juist in totaal is een raadsel. En wat vooral onbekend blijft, is de omvang van de reserves.

De Fondsen leggen immers een uiterst grote diskretie aan de dag. Voor dit artikel werden 32 belangrijke Fondsen in juni van dit jaar aangeschreven met de vraag om een jaarverslag met financiële rekening te mogen ontvangen. De wet van ’58 op de Fondsen zegt immers dat het jaarverslag openbaar gemaakt moet worden. In de brief naar de Fondsen stond ook een aanbeveling van Guy Cox, de kabinetschef van minister van Tewerkstelling en Arbeid Miet Smet, en van Jan Rombouts, administrateur-generaal van hetzelfde ministerie. Volgens beide heren is de openbaarheid een verantwoordelijkheid van de Fondsen die ze moeten nakomen. Van negen (9) fondsen kregen we een antwoord (meestal negatief), de rest negeerde zonder meer minister en administratie. Het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de Handel in Voedingswaren wist te melden dat het in ’94 een tekort had van 27 miljoen frank, maar reserves heeft van ongeveer 100 miljoen. Enkel van de Fondsen van de bouwsektor kregen we een financieel jaarverslag (zij het enkel een resultatenrekening, en geen balans die de reserves vermeldt).

Niet alleen “een lastige journalist” wordt afgescheept. Ook wetenschappelijke onderzoekers botsten op een muur van stilzwijgen. Roger Blanpain (KU-Leuven) en Ilse Briers (UIA) bijvoorbeeld. Briers werkt aan een interuniversitair onderzoek naar aanvullende sociale verzekeringen. “Rond de Fondsen hangt een sfeer die kenmerkend is voor de kollektieve arbeidsverhoudingen in ons land, ” zegt ze. “Een maximale inhoudelijke vrijheid voor de sociale partners naast een minimaal formeel publiek toezicht. De Fondsen vertegenwoordigen daarin de meest absolute denkbare autonomie. ” Een andere onderzoeker kreeg een waarschuwing : “Hou het teoretisch. Als je te diep gaat, zou je wel eens geen werk meer kunnen vinden. “

ONOIRBARE DINGEN.

Wat is de reden voor deze arrogante zwijgzaamheid van werkgevers- en werknemersorganizaties ? De officiële reden eerst. De Fondsen worden enkel gespijsd door werkgeversbijdragen en worden paritair beheerd. De overheid heeft er dus niets mee te maken. Pottekijkers zijn niet gewenst, en zelfs niet nodig.

In de wandelgangen is soms een andere reden te horen : in de Fondsen gebeuren nogal wat onoirbare dingen, zoals te hoge administratiekosten, reisjes, etentjes enzovoort. “Sterk overdreven, ” zegt een sociaal waarnemer. Maar toch met een grond van waarheid. Het is vooral inzake de administratiekosten dat er vragen gesteld mogen worden. Die kosten vormen de enige uitgave van het Fonds die niet door een KAO wordt vastgelegd, maar autonoom door de beheerders bepaald wordt. Zo krijgen de vakbonden die aanvullende werkloosheidsuitkeringen uitbetalen voor het Fonds, daarvoor een vergoeding die meestal vergelijkbaar is met de administratiekosten die ze van de RVA krijgen. Die RVA-vergoeding dient echter om een dossier te openen en te beheren, die van het Fonds enkel om een aanvullend bedrag te storten in een bestaand dossier.

In het Fonds van de Uitzendkrachten krijgt de werkgeversvereniging Upedi voor het beheer van het Fonds 3,6 % (ruim 70 miljoen frank). De vakbonden staan in voor de uitbetaling en krijgen 400 frank administratiekosten per dossier. Dat levert 10 à 11 miljoen op (voor een erg arbeidsintensieve job, verdedigt de vakbond zich). Interessant is ook dat beroepsverenigingen die een fonds beheren BTW-plichtig zijn ondanks hun vzw-statuut. Ze kunnen daardoor BTW rekupereren (voor 80 %) van aankopen die ze doen. Andere Fondsen of vzw’s kunnen dat niet.

Die financiering van de organizaties kan aardig oplopen. Zo haalt een van de belangrijke werkgeversorganizaties die het beheer van het Fonds van de sektor waarneemt, 20 tot 25 % van haar budget uit de vergoedingen die ze krijgt voor dat beheer.

Met zulke percentages worden de organizaties zeer afhankelijk van de financieringsstromen uit deze sociale-zekerheidsstrukturen. En dat maakt het voor die organizaties kwasi onmogelijk om onbevangen mee te denken aan een hervorming van diezelfde sociale zekerheid. Het zijn daarbij niet de belangen van de leden die primeren, wel het belang van de eigen portemonnee.

LOONKOSTENVERLAGING.

De Fondsen zijn ook erg diskreet omdat ze schrik hebben van de grijpgrage overheid. Want is het logisch dat de sociale zekerheid tekorten heeft en geld moet lenen, terwijl de aanvullende FBZ’s over grote reserves beschikken ? Een sanerende overheid zou wel eens een wellustig oog kunnen werpen op die reserves.

In nogal wat Fondsen hebben de bijdragen voor risicogroepen een belangwekkende reserve doen ontstaan. Er werd wel gestort, maar er waren nauwelijks projekten om het geld aan uit te geven. Een voorbeeld is het Sociaal Fonds ANPCB (Aanvullend nationaal paritair comité voor de bedienden). Begin ’92 had dat Fonds 2 miljard frank reserve opgebouwd. Maar sindsdien zijn de maatregelen op kruissnelheid gekomen en in de periode ’92-’94 lagen de uitgaven 1,2 miljard hoger dan de inkomsten (intresten inbegrepen). En er moet nog een 300 à 400 miljoen geboekt worden. In ’95 is het uitgavenritme wel gemilderd.

Natuurlijk moeten de Fondsen reserves hebben, want in slechte tijden dalen de bijdragen en stijgen de uitgaven. Zo zag de bouw in de krisisjaren ’81-’84 zijn opgebouwde reserve veranderen in een deficit van 10 miljard (zie kader Koninginnestuk). Bovendien is de nieuwe taak van de brugpensioenen erg gevaarlijk : het gaat om engagementen van 8 à 10 jaar, die niet meer gestopt kunnen worden.

De reserves zijn in de ogen van nogal wat werkgevers een aardige manier om de loonkosten te verlagen. Zo heeft de textiel bijvoorbeeld tijdens de laatste KAO-onderhandelingen de bijdrage voor sociale begeleiding (0,2 %) voor de duur van de KAO geschorst (weliswaar ging door een verhoging van 0,3 % voor de brugpensioenen het totaal van 14,5 naar 14,6 %). De vakbonden hebben het moeilijk met deze gang van zaken. Voor hen is het geld in de Fondsen immers een niet toegekende loonsverhoging en dus eigenlijk gereserveerd geld van de arbeiders. De werkgevers zeggen dan weer : het zijn onze bijdragen, dus is het ons geld.

Een werkgever-beheerder van een ander Fonds berekende dat in zijn sektor de loonlast aanzienlijk meer dan 10 % kon dalen dankzij het aktiveren van de reserves en het verlagen van de bijdragen. Na een lange bedenktijd bedankte die werkgever echter voor een interview. En zo blijft de cirkel van stilzwijgen kompleet.

HET CEMENT VAN HET OVERLEG.

De Fondsen hebben ongetwijfeld hun plaats in de sociale struktuur. Ze hebben het voordeel dat bepaalde zaken gesolidarizeerd worden. Vooral KMO’s kunnen daarvan profiteren. Een bedrijf met tien werknemers waarvan er plots drie met brugpensioen zouden gaan, kan dat financieel niet aan.

Ook voor de werknemers heeft deze solidarizering voordelen. In sektoren met grote mobiliteit is het niet zo evident dat iedereen zonder probleem zijn eindejaarspremie zal ontvangen. De uitzendsektor is daar een typisch voorbeeld van. Het Sociaal Fonds van de Uitzendkrachten voorziet in de betaling van de eindejaarspremie, neemt de taak van het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen over, en voert akties rond veiligheid.

De Fondsen nemen ook vaak administratieve taken over van de bedrijven. Zo maakt het Fonds voor de Vakopleiding in de Bouwnijverheid de papieren op voor het industrieel leerlingwezen. Een erg belangrijk argument voor het bestaan van de Fondsen is de rol die ze spelen in het behoud van de sociale vrede. De Fondsen worden het cement van het sociaal overleg genoemd. Het is een plaats van intiem overleg tussen de topmensen van vakbond en werkgeversorganizatie. “Ze beslissen over enorme sommen geld, ” zegt een waarnemer. “Zo ontstaat een wederzijdse compliciteit. Veel ideologische toestanden zijn te herleiden tot materiële zaken. ” Zo kunnen in heel wat sektoren de werkgevers bij een staking weigeren de syndikale premie aan de vakbonden te betalen.

SYNDIKAAL BINDINGSMIDDEL.

De Fondsen wordt wel eens verweten een syndikaal bindingsmiddel te vormen. Bepaalde voordelen worden immers voorbehouden aan gesyndikeerden (hoofdzakelijk de syndikale premie, maar in de textiel bijvoorbeeld ook een aanvullende werkloosheidsuitkering). Bovendien worden bij niet-gesyndikeerden die hun uitkering rechtstreeks aan het Fonds vragen (in plaats van aan de vakbond die instaat voor de uitkering) administratiekosten aangerekend, wat de vakbond bij zijn leden niet doet. Een niet-gesyndikeerde uitzendkracht bijvoorbeeld die zijn eindejaarspremie rechtstreeks bij het Fonds gaat ontvangen, moet 8 procent afstaan. Al gauw enkele duizenden frank, terwijl hij ook al de 2100 frank syndikale premie mist. Wie de vakbondsbijdrage van een 4000 frank wél betaalt, wint ze dus dubbel en dik terug.

De Fondsen beperken ook de mobiliteit tussen de sektoren. Om van de talrijke aanvullende uitkeringen van een “luxesektor” te kunnen genieten, blijven sommigen liever werkloos in deze sektor dan werk te gaan zoeken in een andere. Een werkloze bouwvakarbeider kreeg vroeger 102 % van zijn loon (nu is dat netto nog 85 %).

Ook wordt gezegd dat Fondsen middelen zijn om sociale en fiskale lasten te omzeilen. Het sukses van de Fondsen is zeker voor een belangrijk deel dááraan te danken. Alle aanvullende uitkeringen zijn immers vrijgesteld van RSZ (de rest, zoals de eindejaarspremie bijvoorbeeld, niet). Vroeger gingen sommige Fondsen nogal eens hun boekje te buiten. Maar omdat de voordelen uitgekeerd door een Fonds totstandkomen via een KAO die ook gepubliceerd wordt, leest de RSZ natuurlijk mee. Jan Rombouts, administrateur-generaal van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, ziet geen flagrante zaken. Ook van de geruchten dat via de Fondsen de loonmatiging omzeild werd, heeft hij geen bewijzen. Toch blijven belangrijke uitgaven vrij van RSZ : de getrouwheidszegels in de bouw (6,2 miljard frank), een deel van het jaarlijks vakantiegeld in de textiel. Daardoor loopt de échte sociale zekerheid miljarden mis. Denk ook aan de vzw Sociaal Fonds die werd opgericht om de afscheidspremies aan de Boelwerf-werknemers te betalen zonder dat daarvoor sociale bijdragen betaald moesten worden.

En dat brengt ons op de spanning tussen de korporatistische solidariteit van de FBZ’s en de algemene solidariteit van de nationale sociale zekerheid. “Zo blijven de werkelijke noden onzichtbaar, ” zegt Ilse Briers. Haar mentor Josse Van Steenberge, gewoon hoogleraar aan de UIA, ziet er zelfs “een ondermijning van de klassieke sociale zekerheid” in. De beperkte financiële middelen in de sociale zekerheid hollen de bescherming uit, waardoor de behoefte aan bijkomende sociale bescherming in rijke sektoren groeit. De aanvullingen dreigen belangrijker te worden dan de basis. In de rijke sektoren wordt de sociale zekerheid zo een hangmat, en blijft het vangnet beperkt tot de arme sektoren. Josse Van Steenberge besluit : “Er moet dan ook gepleit worden voor een beperking van de vrijheid van de sociale partners. Een overdekking van sociale risico’s zou steeds ten voordele van de onderliggende solidariteitsniveaus moeten worden afgeroomd. “

De remedie ? “Een uitzuivering van de Fondsen, ” vindt Ilse Briers. “Ze moeten zich weer beperken tot hun oorspronkelijke taken, de aanvullende uitkeringen. Er moet een strikte scheiding komen tussen bestaanszekerheidsregelingen en de algemene sociale zekerheid. ” Bovendien moet er meer kontrole komen van overheidswege, en moet de oprichting van allerlei fondsen die niet het statuut van een FBZ aannemen, gewoonweg verboden worden.

GUIDO MUELENAER

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content