Fiscale zelfdestructie

Jan Tuerlinckx

“De bedrijfsvoorheffing houdt het land recht. Zolang de opbrengst hiervan stijgt, ligt de minister van Financiën van de gang van zaken bij de federale overheidsdienst Financiën niet wakker.” Aldus sprak een vakbondsbons bij de fiscus. De bedrijfsvoorheffing is het kloppend hart van onze schatkist. Ze zorgt maandelijks voor de nodige liquiditeit, rechtstreeks uit de zakken van loontrekkend België. Rechtsfilosofen die zich aan de fiscaliteit wagen, prijzen de bedrijfsvoorheffing – en van voorheffingen in het algemeen – als een efficiënte manier om belasting te innen, en terecht. Voorheffingen verminderen de hoeveelheid aangiften en controles en de algemene werkdruk van de overheid. Dat verklaart wellicht waarom de bedrijfsvoorheffing in België al langer dan een eeuw van kracht is.

De eenvoud van het systeem van de bedrijfsvoorheffing is ten prooi gevallen aan de koterij die zo symptomatisch is voor onze belastingen.

Maar de eenvoud van het systeem van de bedrijfsvoorheffing is ten prooi gevallen aan de koterij die zo symptomatisch is voor onze belastingen. Sinds 2000 zijn werkgevers in sommige gevallen gerechtigd de ingehouden bedrijfsvoorheffing gedeeltelijk bij te houden als een soort bronsubsidie. Intussen bestaat die steunmaatregel voor een tiental gevallen, waarvan de vrijstelling voor onderzoek en ontwikkeling en die voor nacht- en ploegenwerk de bekendste zijn. Ze zijn cruciaal om onze economie te ondersteunen. Het Rekenhof heeft berekend dat de vrijstellingen in 2017 zo’n slordige 2,3 miljard euro bedroegen.

Die twee kortingen zijn een doorn in het oog van de administratie en inspireren haar tot standpunten die kafkaiaanse proporties aannemen. Een voorbeeld: op grond van de vrijstelling voor onderzoek en ontwikkeling kan de belastingplichtige aan de federale overheidsdienst voor onderzoek en ontwikkeling (Belspo) advies vragen of zijn activiteiten ‘onderzoek’ zijn in de zin van de fiscale wet. In de wet staat letterlijk dat dat advies bindend is voor de fiscus. De rechtspraak bevestigt dat ook. De wetgever heeft die adviesmogelijkheid precies ingevoerd om rechtszekerheid te bieden. Nochtans meent de fiscus tot vandaag dat ze dat niet hoeft te volgen. Het Rekenhof schreef daarover in 2019: “De FOD Financiën heeft aan de minister van Financiën gevraagd om de adviezen van Belspo niet als bindend te moeten beschouwen. Dit is strijdig met de huidige wetgeving.”

Zo oordeelt de fiscus ook dat er pas sprake is van ploegenwerk als het uitgevoerde werk voor alle ploegen hetzelfde is en de ploegen even groot zijn. Weet: in de wet is alleen sprake van ‘ploegenwerk’. De toevoeging over hetzelfde werk en hetzelfde aantal werknemers heeft de fiscus op haar website gepubliceerd. En ze volgt dat eigen standpunt stringent.

Zonder complexiteit zou de fiscale wetgeving geen fiscale wetgeving zijn. Maar toch zou een belastingplichtige die te goeder trouw handelt daarvan niet de dupe mogen zijn. Vanwege de onduidelijkheden in de wet koos het hoofdbestuur ervoor pas met controles te starten twee jaar nadat de wetgeving werd toegepast. Dat zoiets in het nadeel van de belastingplichtige is, behoeft weinig betoog. Die leeft twee jaar onder de indruk dat zijn liquiditeitspositie werd vergroot. In werkelijkheid is het een tikkende tijdbom.

Ondernemingen zullen maar de pech hebben dat ze na die twee jaar geconfronteerd worden met een controleur die van bovenaf opgelegde arbitraire standpunten moet doordrukken. Ze krijgen er nog een boete bovenop. De wetgeving – waarvan de fiscus zelf toegeeft dat ze onduidelijk is – moet maar correct worden toegepast, luidt het. Maar cruciale sectoren hebben die vrijstellingen nodig als water en brood. Daarom ondergraaft het gebrek aan rechtszekerheid onze economie. Kan er eens een duidelijk kader komen, dat rechtlijnig wordt toegepast?

De auteur is advocaat-vennoot bij Tuerlinckx Tax Lawyers.

2,3 miljard

euro vrijstellingen van bedrijfsvoorheffing was er in 2017.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content