Fiscale neutraliteit heeft een prijs

Jef Wellens Fiscalist bij Wolters Kluwer

“De fiscaliteit is niet aangepast aan de nieuwe gezinsvormen.” Tot die conclusie komt de federale ombudsman in zijn jaarverslag, dat in april werd voorgesteld. Hij hekelt daarin de discriminatie van de ene co-ouder ten opzichte van de andere, en de nadelige fiscale behandeling van getrouwde en wettelijk samenwonende ouders in vergelijking met feitelijk samenwonende ouders. De fiscus laat nu alle fiscale verschillen in kaart brengen. Die studie, die normaal eind deze maand wordt afgerond, zal de basis vormen voor het politieke debat over de gelijke fiscale behandeling van alle samenlevingsvormen.

Worden we dan niet allemaal op dezelfde wijze belast, vraagt u zich misschien af. Een van de pijlers van de grote belastinghervorming in 2001 was toch net de fiscale neutraliteit van de samenlevingsvormen, met een gelijkschakeling van samenwonende en getrouwde partners? Dat klopt, maar die gelijkschakeling betrof enkel de beperkte groep van wettelijke samenwoners. Personen die feitelijk samenwonen, omdat ze zich nooit als wettelijk samenwonend hebben laten registreren, worden nog altijd belast als alleenstaanden.

De fiscale wetgever maakt op veel domeinen een onderscheid tussen feitelijke samenwoners enerzijds en wettelijke samenwoners en getrouwden anderzijds. Zo blijven het huwelijksquotiënt, de vrije verdeling van hypotheekuitgaven en de overdracht van beroepsverliezen het exclusieve voorrecht van die laatste twee groepen. Eenverdienergezinnen kiezen het beste voor het huwelijk of voor wettelijk samenwonen, want dat kan hen jaarlijks tot 5000 euro meer opleveren dan feitelijk samenwonen. Daartegenover staat de vaak lagere belasting op pen-sioenen en op vervangingsinkomsten voor feitelijke samenwoners. Sommige gepensioneerden worden tot 1500 euro per jaar goedkoper belast als ze feitelijk samenwonen. Van een fiscale neutraliteit van de samenlevingsvormen is dus geen sprake.

Zijn er kinderen, dan worden nog andere fiscale verschillen duidelijk. Zo krijgt de feitelijke samenwoner, boven op de normale belastingvrije toeslagen voor zijn kinderen, nog een extra belastingvrijstelling van 1520 euro, omdat hij een ‘alleenstaande met kind ten laste’ is. Dat extraatje is bedoeld om de eenoudergezinnen – de eigenlijke alleenstaanden – te ondersteunen, maar feitelijke samenwoners die fiscaal ook als alleenstaanden worden beschouwd, profiteren ervan mee.

Hetzelfde geldt voor de maximale bestaansmiddelen die kinderen mogen hebben om fiscaal nog ten laste van hun ouders te blijven. Is die ouder alleenstaand of woont hij feitelijk samen, dan mag het kind per jaar 1737 euro meer verdienen met een eigen baan dan wanneer die ouder getrouwd is of wettelijk samenwoont. Voor de echte alleenstaande is dat verschil verdedigbaar, maar voor een samenwoner niet. Bovendien zien feitelijke samenwoners het belastingvoordeel voor hun kinderen niet verloren gaan als een van hen een buitenlands inkomen heeft of een vervangingsinkomen krijgt. Dat kan getrouwde en wettelijk samenwonende partners wel overkomen, omdat zij, anders dan feitelijke samenwoners, niet kunnen kiezen wie de kinderen ten laste neemt.

Behalve de onrechtvaardigheden in de fiscale co-ouderschapsregeling stelt de federale ombudsman de ongelijke impact van kinderen naargelang van de samenlevingsvorm uitgebreid aan de kaak. Die problemen zijn grotendeels op te lossen door ook getrouwden en wettelijk samenwonenden vrij te laten kiezen wie van beiden de kinderen ten laste neemt en door voor ieder kind, in navolging van de nieuwe Vlaamse kinderbijslagregeling, hetzelfde belastingvrije bedrag toe te kennen. Nu brengt een vierde kind fiscaal nog vier keer zoveel op als een eerste kind.

Het wegwerken van de andere fiscale ongelijkheden vergt een radicalere aanpak. Aangezien er, bij gebrek aan registratie, geen sluitend systeem is om alle feitelijke samenwoners gemeenschappelijk te belasten, worden getrouwden en wettelijk samenwonenden maar beter ook als alleenstaanden belast. Een absolute fiscale neutraliteit kan immers enkel worden bereikt met een volledige individualisering van de belastingheffing. Maar zo’n ingreep betekent het einde van het huwelijksquotiënt en andere fiscale taboes. Ze maakt naast winnaars ook nieuwe verliezers. Daarom is ze wel verdedigbaar, maar politiek wellicht onverkoopbaar.

De auteur is fiscalist bij Wolters Kluwer.

JEF WELLENS

Een absolute fiscale neutraliteit kan enkel worden bereikt met een volledige individualisering van de belastingheffing.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content