“Er is geen land waar de banketten groter zijn”

700 jaar geleden wonnen de Vlamingen de Guldensporenslag. Hoe heeft Vlaanderen het in die zeven eeuwen economisch gedaan? Trends neemt u mee op een scheervlucht over lakenhallen, havens, beurzen, hightechondernemers, wetenschappers, grijpgraage vorsten, bezige baasjes en luieriken.

Ter gelegenheid van de herdenking van de Guldensporenslag in 1302, vroegen we enkele historisch-economische experts om een round-up te maken van 700 jaar Vlaamse economie. Waar stonden we op acht meetpunten van onze economische geschiedenis? Klik uw gordel vast voor een vlucht over de geschiedenis.

In het begin waren er het Belfort en de Lakenhalle. Ze overheersen nog altijd het centrum van Brugge en Ieper. Ten noorden van de Alpen zijn ze de grootste burgerlijke gebouwen die resteren van vóór 1302. Herman Van der Wee, emeritus hoogleraar van de KU Leuven en internationaal befaamd economisch historicus: “In 1302 en de decennia daarna exporteerden wij laken over de hele bekende wereld, naar het Midden-Oosten en Centraal-Europa. De grondstof, wol, kwam uit Engeland, de Cotswolds. Via de Franse jaarmarkten, voornamelijk in Champagne, bereikten we Zuid-Europa. Antwerpen werd een doorgeefluik naar Noord-Europa. Het feit dat we onder Jacob Van Artevelde, die in 1345 overleed, de zijde van Engeland kozen, maakte de politieke relatie met ‘onze’ Franse koningen een stuk gecompliceerder.”

De bloei van Brugge

Frankrijk was in 1302 het dichtstbevolkte land van West-Europa. En van dat overbevolkte land was Vlaanderen het dichtstbevolkte deel, na Parijs (90.000 inwoners). Tien tot vijftien miljoen mensen leefden binnen de grenzen van Frankrijk. Engeland had 3,5 miljoen inwoners, het Duitse deel van het Heilig Roomse Rijk 10 miljoen. Wie door Vlaanderen wandelde, trof om de vijf uur een fraaie stad aan: Gent was met 50.000 inwoners de tweede agglomeratie van Frankrijk en even groot als Londen. Ieper en Brugge hadden respectievelijk 20.000 en 40.000 burgers. De Vlaamse boeren waren welvarend; de vraag steeg, de prijzen volgden, er was weinig oorlog en nauwelijks hongersnood, kinderen vonden gemakkelijk werk.

“De koning is par son plaisir aler visiter ce bon gras pays de Flandere,” schreef een kroniekschrijver bij het bezoek aan het graafschap van Filips IV in 1301. De meeste jonge middeleeuwse steden neigden naar protectionisme, en ontmoedigden vreemde kooplui om op hun grondgebied te werken. Maar in Vlaanderen beseften de bestuurders vroeg dat er veel meer te verdienen viel door vrijhandel toe te laten. In de vroege veertiende eeuw verlegden de Italiaanse bankiers hun hoofdfilialen boven de Alpen van Provins en Troyes naar Brugge en Parijs. Brugge was in de veertiende en de vijftiende eeuw de grootste haven van West-Europa. De zomer was het enige betrouwbare vaarseizoen voor de nieuwe schepen van de Italianen, en om van Genua naar Bremen verder buiten de kust te varen was Brugge halverwege een uitstekende aanloophaven.

Wat stockeerden Brugge en Damme? Jan Frans Verbruggen en Rolf Falter bieden in hun boek 1302, Opstand in Vlaanderen ( Lannoo, 2001) een hele waslijst: “Wol, lood, tin, steenkool en kaas uit Engeland; wol en koper uit Ierland; giervalken, bokkenleder, erwten en boter uit Noorwegen; paarden, haring en gerookte ham uit Denemarken; bont en olie uit Zweden; was en bont uit Rusland, was, goud, zilver en tin uit Bohemen; Rijnwijn en bewerkt ijzer uit Duitsland; koperwerk uit het prinsbisdom Luik; hermelijn en sabelbont uit Bulgarije; leder uit Cordoba; suiker, aluin, gouddraad, specerijen en zijde vanuit Klein-Azië en de Nijlvallei.”

De bewondering van Dante

Omstreeks 1302 schreef DanteAlighieri in Florence zijn Divina Commedia. Daarin merkt hij op, terwijl hij met Vergilius in zijn sloep door de hel waadt, dat dijken het vuur van het water scheiden. Bewonderend noteert hij: “Come i Fiamminghi fra Guizzante e Bruggia, Temendo il flutto del mare che impetusoa avanza, fanno con le dighe affinche il mare si ritiri” (Zoals de Vlamingen tussen Wissant ( nvdr – bij Calais) en Brugge, uit vrees voor de vloed van de zee die zo vooruit stormt, met een dijk een kering maken, opdat de zee zich zou terugtrekken).

In de toenmalige wereld dwong de manier waarop de Vlamingen het water beheersten algehele bewondering af. “De Vlamingen zijn economisch taaie rakkers doorheen hun hele geschiedenis. Ons human capital, een essentieel element van economische bloei, is een troef,” zegt Erik Buyst, hoogleraar economische geschiedenis aan de KU Leuven.

De pre-industriële nijverheid was overigens gemakkelijk verplaatsbaar. Al in de elfde en de twaalfde eeuw werd veel gedelokaliseerd. De lakenindustrie startte in de Noord-Franse steden, en de prachtige kathedralen zijn de getuigen van de textielrijkdom. Rijsel, Ieper en Gent vormen de tweede golf van lakensteden. In de veertiende eeuw doken Mechelen en Brussel op. Erik Buyst: “Er was een permanent verschuivingspatroon. Vast kapitaal was bijna niet aanwezig – er waren geen machines; de belangrijkste productiefactor was de arbeid. Het oude idee van Adam Smith, de arbeidsspecialisatie, was dan volop in zwang. Daardoor werden lager opgeleide of niet-opgeleide mensen inzetbaar. De voorraden waren letterlijk vlottend of reizend kapitaal.”

De economie achter de Brugse Metten

De Vlaamse steden werden het slachtoffer van hun succes. Door de toenemende arbeid in de ommuurde steden, stegen de huurprijzen, de voedselprijzen en de houtkosten. Van de weeromstuit eisten ze meer loon, en steeg de vechtlust van de arbeiders. “Die dynamiek speelde mee bij de Brugse Metten en de Guldensporenslag,” aldus Erik Buyst. “De arbeiders wilden de marktmacht van de baronnen en de ondernemers kraken. Door het stijgen van de lonen braken ze – gezien hun belang in de kostprijs – de ruggengraat van de stedelijke economie.”

In 1337 begon de Honderdjarige Oorlog, en die stuurde het landverkeer in de war. “Het marktensysteem van Champagne verviel , in 1348 brak de pest uit, en de landweg over Duitsland raakte geblokkeerd. Italië hield echter contact met Antwerpen en Brugge via de zee, en pikte wol op in Engeland. De Lombarden werden concurrenten van de Vlaamse lakennijverheid, en Brugge werd het smeedpunt tussen de zuidelijke zeeroute en de noordelijke zeeroute. De weg over zee verving uiteindelijk de landroute,” zegt Herman Van der Wee.

“De Engelsen hieven exportrechten op de uitvoer van wol en pakten met hoogwaardige producten uit. In de Zuidelijke Nederlanden begon de diversifiëring van de economie in de vijftiende en de zestiende eeuw. Het kunstambacht produceerde meubels, koffers, draperieën, mode, brokaat, spiegels, diamant, leder voor paardentuigen, handschriften, schilderijen. Het bank- en handelswezen werd geraffineerder, en zo klommen we opnieuw naar welvaart door artikelen met grotere toegevoegde waarde.”

De euro avant la lettre

Heel belangrijk was de muntunie, een euro avant la lettre, die in de vijftiende eeuw werd geschapen tussen Vlaanderen, Brabant, Holland en Henegouwen, aldus Herman Van der Wee. “Het pond Vlaams groot ( nvdr – de munteenheid) mondde uit in de Brabantse groot, en later de Hollandse gulden. De muntunie was een gevolg van het economisch verlichte beleid van de Bourgondische hertogen. De monetaire stabiliteit heeft Vlaanderen vier eeuwen economisch ondersteund.”

Opmerkelijk is dat Engeland op het eind van de Late Middeleeuwen cultureel en economisch afhankelijk was van de gesofisticeerdere en rijkere Lage Landen. Hoezeer dat wel het geval was, werd later echter verduisterd door het Engelse nationalisme. Een reiziger in Londen kon namelijk makkelijker over de Theems en de zee naar Sluis, Damme of Duinkerke, dan over land naar Wales, Lancashire of het Lake District. Engeland was een deel van de Lage Landen, gebonden door taal, religie en verwante volkshuishoudingen. De kunstvoorwerpen van Vlaanderen waren bestemd voor de rijke Engelsen; een Vlaams mes, een koperen pot of een goedkoop abc kwamen lager op de sociale ladder voor. Het land was onderbevolkt en leed onder een gebrek aan arbeiders. Aan het eind van de veertiende eeuw dreef de welvaart van de Engelse kooplui op de financiële expertise en de bankvaardigheid van de burgers van Brugge.

In 1496 sloten Vlaanderen en Engeland het handelsverdrag Magnus Intercursus. Het Engelse laken werd voortaan via Antwerpen verspreid. Daarop volgden de Portugezen en hun reizen naar Indië, waarbij ze de specerijenhandel ankerden in Antwerpen. Antwerpen werd de grootste stapelmarkt van Europa, en stichtte in 1531 het eerste beursgebouw.

In de handen van Spanje

Aan het einde van de vijftiende eeuw trouwde de Bourgondiër Filips de Schone met Johanna van Castilië, waardoor de Lage Landen aan Spanje gekoppeld werden. De Vlaming Philippe de Commynes, diplomaat aan het hof van de hertogen van Bourgondië, publiceerde zijn kronieken. Als gedreven reiziger kende hij de Italiaanse stadsstaten. Hij beschreef lyrisch zijn eigen hertogdom in noord (Lage Landen) en zuid (Bourgondië): “Er is geen ander land waar weelde en vrede overvloeien, waar maaltijden en banketten groter en overdadiger zijn dan overal elders. Hier is er geld om aan luxueuze kledij te spenderen. Daarom lijkt het mij dat deze landen, meer dan gelijk welk andere prinsdom op aarde, het land van belofte mag worden genoemd.”

In februari 1500 huilde de wind in de smalle straten, de regen kletterde tegen de kleine ramen van het Gentse Prinsenhof. “Met de hooggezwollen buik liet ze zich nog even op de nachtpot brengen, en daar neerzittend bracht ze haar tweede kind ter wereld, haar zoon die men Karel zou noemen. Het was belachelijk, grotesk en afschuwelijk: uit de vuilnis van een nachtpot moest men deze oprapen die de grote Keizer Karel zou worden, de laatste vorst van het Bourgondische Rijk, de heerser die met aan niets te vergelijken hoogmoed zou zeggen: In mijn land gaat de zon nooit onder.” In de roman Het Geuzenboek beschreef Louis Paul Boon beeldend en scabreus de geboorte van de Vlaams-Spaanse heerser van de wereld.

Omstreeks 1500 ging de situatie in het huidige Duitsland er zwaar op achteruit. Bourgondië boerde echter goed, en trok inwijkelingen aan, zoals de familie Kremer. In Rupelmonde werd in 1512 hun zoon Gerard geboren. De wereld zou hem leren kennen als Mercator, als een model voor de Vlaamse wetenschappers in de eeuwen na hem. Zijn wereld was een draaikolk van sociale omwentelingen, godsdienstoorlogen en ontdekkingen. Als cartograaf was hij uniek, want hij loste het vraagstuk op waarover kosmografen zich eeuwenlang het hoofd hadden gebroken: hoe kan een driedimensionale globe weergegeven worden op een tweedimensionale kaart, terwijl de kompasrichtingen waarheidsgetrouw zijn?

De Vlaamse wetenschap ontwaakt

De geschiedenis van het ‘weten’ in Vlaanderen is een boeiend verhaal. De Vlaamse wetenschap begon omstreeks 1120 met acht woorden Nederlands, die in de encyclopedie Liber Floridus schroomvol een plaatsje zochten tussen het Latijn. Ze kende als hoogtepunt Nobelprijswinnaar Corneel Heymans (1892-1968), die in 1938 de Nobelprijs

voor geneeskunde en fysiologie kreeg en doceerde aan de eerste Nederlandstalige universiteit van Gent. De Liber Floridus is het oudste bekende wetenschappelijke boek van betekenis dat door een Vlaming werd geschreven. De auteur, Lambert van Sint-Omaars, en zijn opvolgers hebben er in belangrijke mate toe bijgedragen om de volkstaal, die eeuwenlang onder druk stond van het Latijn en het Frans, uit te bouwen tot een cultuurtaal. Ze schiepen een vaktaal die vaak uniek, want zuiver Nederlands is: aardrijkskunde, meetkunde, natuurkunde, rekenkunde, scheikunde, sterrenkunde, weerkunde, wiskunde zijn woorden eigen aan het Nederlands. Het Frans, Engels en Duits gebruiken hiervoor ontleende Oud-Griekse benamingen.

Na Lambert van Sint-Omaars volgden Jacob van Maerlant, met onder meer Der Naturen Bloeme, wetenschap op rijm; de Ieperse geneesheer en zedenmeester Jan Yperman met Cyrurgie; het Cruijde-Boeck van Rembert Dodoens van Leuven. En niet te vergeten de Bruggeling Simon Stevin en zijn zeilwagen die hij in 1601 op bevel van de Hollandse prins Maurits vervaardigde. Beladen met achtentwintig adellijke heren van Maurits’ hofhouding zeilde hij in twee uren van Scheveningen naar Petten, tachtig kilometer ver, op het Noordzeestrand. Stevin was opticus, bouwde watermolens, theoreticus van de boekhouding ( Vorstelicke Bouckhouding op Italiaensche Wijse), vestingbouwer en urbanist. Hij was een sleutelfiguur in de opkomende combinatie van wetenschap en technologie.

De grote braindrain

In 1585 viel Antwerpen, en begon de braindrain uit Vlaanderen. Van de twee miljoen inwoners van de Zuidelijke Nederlanden verhuisden er 200.000 technici, bankiers, wetenschappers en theologen naar noord, oost en west. “Onze kennis vloeide massaal weg. Het was een zeer zware aderlating, die lang nazinderde,” zegt Erik Buyst. De zeventiende eeuw werd de nazomer van onze economie. De comeback begon onder het twaalfjarige bewind van Albrecht en Isabella (1609-1621).

In 1648 werd de Vrede van Munster gesloten, waardoor onder meer Nederland als staat werd erkend. Het verdrag van Munster bevestigde de nationale staten en de macht van de lokale vorsten, wat de grondslag van het mercantilisme legde. Herman Van der Wee: “Onze ambachtslui verhuisden, of werden weggehaald als experts in glas, light drapery en tapijten.” Maar Vlaanderen herwon zijn veerkracht. “Het human capital bleef deels in Antwerpen, en daardoor herleefde Vlaanderen tot omstreeks 1660-1670,” zegt Buyst. “Toen begon op het continent de mercantilistische en protectionistische tijd, en brak de veer in Vlaanderen. De Britten hielden onze producten systematisch buiten, en produceerden zelf luxe. We verloren onze greep op de mode. Vlaanderen kreeg de stempel van oubolligheid, en Parijs werd de eerste modestad.”

De Vrede van Utrecht in 1713 markeerde het begin van een keerpunt, en het einde van de neergang. De Oostenrijkse vorstin Maria-Theresia, soeverein over Zuid-Nederland, betrachtte vanaf 1750 een as van Oostenrijk naar de Noordzee, en deed grote inspanningen voor de aanleg van steenwegen, het onderwijs en de havens in Zuid-Nederland. De industrialisering begon opnieuw voornamelijk bij Gent en Antwerpen.

Herman Van der Wee: “De prijzen van de landbouwproducten stegen, het inkomen van de boeren eveneens, en zij vroegen producten en diensten van de steden. Zo ontstonden katoenweverijen, -spinnerijen en -ververijen. Aan het einde van de achttiende eeuw was Vlaanderen de eerste industriële natie van continentaal Europa.”

Napoleon maakte als eerste consul de Schelde weer vrij. Dat was naast katoen en industrie de tweede pool van een nieuwe golf van expansie. In 1845 en 1847 waren er dramatische misoogsten. De Vlaamse rurale samenleving werd verwoest door de laatste grote hongersnood in West-Europa. “Onze boeren verhuisden naar Frankrijk en Noord-Amerika,” aldus Buyst. De Nederlanders voerden hun specerijen naar Antwerpen, want de havens van Rotterdam en Amsterdam werden hen te duur. De IJzeren Rijn bolde vanaf 1843 van Antwerpen naar Duitsland. De protectionistische politiek verwasemde internationaal, en de Vlaamse industrie herleefde door de vrijhandel.

Na 1914-1918 nam de mechanisatie stormenderhand toe buiten Antwerpen en Gent. “Uit de Vlaamse economische geschiedenis kun je voor vandaag concluderen dat human capital uiterst belangrijk is,” besluit Erik Buyst. “Als ik zie dat het biotechbedrijf Ceres voor Californië kiest, dan ben ik ongerust over het wegsijpelen van ons talent. Bovendien kan een samenleving klem rijden. Kijk maar naar ons stroeve systeem van sociale zekerheid. De voortschrijdende bureaucratisering creëert een papiermolen, en die is bedreigend voor de economie.”

Vlaanderen en België moeten benchmarken met de besten, vindt de Leuvense hoogleraar. “Wij zitten boven het Europese gemiddelde van de industrialisering, 30% van het bruto binnenlands product (BBP), tegenover een gemiddelde van 25%. We zullen dus zwaarder lijden onder de tertialisering van de economie. Vlaanderen industrialiseerde massaal in de jaren zestig en zeventig en daar begint sleet op te komen.”

Frans Crols [{ssquf}]

fcrols@trends.be

“Er is geen ander land waar weelde en vrede overvloeien, waar maaltijden en banketten groter en overdadiger zijn dan overal elders. Hier is er geld om aan luxueuze kledij te spenderen. Daarom lijkt het mij dat deze landen, meer dan gelijk welk andere prinsdom op aarde, het land van belofte mag worden genoemd.”

(Philippe de Commynes, diplomaat aan het hof van de hertogen van Bourgondië)

In de Middeleeuwen dwong de manier waarop de Vlamingen het water beheersten algehele bewondering af.

Aan het einde van de achttiende eeuw was Vlaanderen de eerste industriële natie van continentaal Europa.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content