En plots valt het licht uit

Een van de rijkste gebieden van de wereld staat op de rand van een energiecrisis die je hooguit in een bananenrepubliek verwacht. Maar klungelende politici en een gebrekkige wetgeving zijn geen Californische exclusiviteit. Hoe groot is de kans dat ook in ons land het licht uitvalt?

Van de nieuwe Amerikaanse president George Bush krijgt Californië nog precies één week de tijd om een uitweg te zoeken uit de stroomcrisis die de staat nu al sinds midden vorige maand teistert. Toen kondigde een van Californiës grootste energiebedrijven, Southern California Electric ( SCE), aan dat het 596 miljoen dollar schulden niet zou terugbetalen aan zijn schuldeisers “om cash te sparen”. Een uitspraak die meteen het vermogen van zowel SCE als Pacific Gas & Electric ( PG&E), het andere grote nutsbedrijf in de staat, ondermijnde om nog energie op krediet te kopen en hen op de rand van het bankroet bracht. Nog diezelfde dag begonnen stroomonderbrekingen van een uur de ronde te doen in het deel van Noord-Californië dat door PG&E wordt gedekt. En gouverneur Gray Davis riep de noodtoestand uit.

Elektriciteitscentrales ongewenst

De verschrikkelijke elektriciteitspuinhoop in Californië is vooral te wijten aan de ronduit belabberde manier waarop in die Amerikaanse staat de markt werd geliberaliseerd. Terwijl de groothandelsprijzen voor elektriciteit werden vrijgemaakt, bleven de tarieven aan particulieren er immers bevroren. Het gevolg was dat de nutsbedrijven van de staat verplicht waren om energie te kopen op de oververhitte spotmarkt (waar de prijzen de jongste tijd als een raket de hoogte in gingen – zie grafiek: Elektriciteitsprijzen in Noord-Californië) tegen prijzen die veel hoger lagen dan wat ze ooit bij de verbruikers zouden kunnen recupereren. Pas sinds kort zijn de plaatselijke politici in actie getreden. Begin dit jaar keurde de wetgevende macht van de staat een tijdelijke tariefverhoging goed, in de hoop de pijn voor de nutsbedrijven wat te verzachten. Maar de verhoging kwam helemaal niet in de buurt van de 30% die de nutsbedrijven beweerden nodig te hebben om te kunnen overleven.

Bovendien ligt het probleem veel dieper. Nieuwe elektriciteitscentrales zijn nergens ter wereld bijzonder populair, maar in Californië heeft het befaamde not-in-my-backyard-syndroom belachelijke proporties aangenomen dankzij het hyperdemocratische kiessysteem van de staat. Californië kende ook lange tijd de strengste milieuwetgeving in Amerika en die heeft ertoe bijgedragen dat het opwekken van energie een onaantrekkelijke activiteit is geworden. Dat alles leidde ertoe dat de nutsbedrijven in meer dan tien jaar geen enkele centrale meer gebouwd hebben. Niettemin is de energiehonger van de staat alleen maar toegenomen. In weerwil van de officiële voorspellingen die aan het begin van de jaren negentig gemaakt werden, groeide het stroomverbruik in Californië in dat decennium met een kwart aan (zie grafiek: Vraag naar elektriciteit in Californië). De meest ingrijpende factor die de toename van de vraag aanzwengelde, was de digitale revolutie die in het noorden van Californië uitbrak. In San José, in het hart van Silicon Valley, groeide het verbruik met ongeveer 8% per jaar.

Ambtenaren in paniek

Wat echter nog meer de doorslag gaf, was de speciale politieke sfeer in Californië. Politici en regelgevers hebben aan het hervormingsproces zitten morrelen op een wijze die wispelturig was en averechts werkte. Ontsteld door het feit dat de vrije groothandelsmarkt voor energie op de schaarste van vorige zomer reageerde met een prijsverhoging, voerden paniekerige ambtenaren plafondtarieven in. Zoals verwacht kon worden, werd die plafonnering een jammerlijke mislukking, zoals de meer recente aanvoerkrapte ruimschoots aantoont.

De juiste oplossing ware geweest om de markten te laten reageren – zoals de staten in het Midden-Westen deden toen ze een paar zomers geleden net dezelfde prijssprongen meemaakten. Die moeiden zich niet met de groothandelsmarkt en de producenten reageerden op de prijssignalen door snel voor bijkomende bevoorrading te zorgen.

De meest verontrustende mislukking in Californië moet evenwel worden gezocht bij de regelgevers zelf. Soms geloven die allerminst in de werking van de marktkrachten. Zo brachten ze zowaar de nutsbedrijven ervanaf om zich tegen prijsrisico’s in te dekken door afgeleide producten aan te kopen. Die gekte heeft er meer dan wat ook toe geleid dat de nutsbedrijven in de staat nu op de rand van de insolventie staan en verplicht zijn energie aan te kopen op de spotmarkt.

Op andere momenten waren die regelgevers dan weer zo naïef om te veronderstellen dat de markt die overgangsproblemen wel zelf zou oplossen. Toen bijvoorbeeld Groot-Brittannië aan het dereguleren was, bood het gehanteerde prijsmechanisme de energieleveranciers expliciet bijkomende inkomsten om hen ertoe te brengen reservecapaciteit aan te leggen. Hoewel Californië zijn deregulering doorvoerde op een veel strakkere markt, boden de regelgevers aldaar geen dergelijke aansporing en betrouwden ze volledig op de markt om te zorgen voor een voldoende bevoorrading. Die schizofrene opstelling verklaart waarom de Californische hervormingen een allegaartje geworden zijn van warrige halve maatregelen en ronduit anticoncurrentiële clausules.

Op de fles

Gezien de nakende ondergang van de nutsbedrijven, wordt er vanuit alle hoeken geagiteerd op aangedrongen dat de staat of de federale regering iets zou ondernemen. Maar wat?

Een van de opties, voor degenen die op zoek zijn naar een middel om de staat uit de penarie te halen, bestaat erin de nutsbedrijven failliet te laten gaan. Een aantal aanhangers van de markteconomie is voorstander van een dergelijke oplossing. Ze wijzen erop dat er voortdurend bedrijven in allerlei sectoren sneuvelen. Waarom kan dat – wanneer men de politiek opzijschuift – dan ook niet in de energiesector? De lichten zullen heus wel aan blijven door toedoen van de handelsrechtbank, de staat of uiteindelijk de nieuwe managers van die activa.

Een andere optie bestaat erin dat Californië zou toegeven aan het volksverzet door de energiesector te herreguleren. Dat is overigens niet zo’n vergezochte mogelijkheid. Carl Wood van de Public Utilities Commission, de belangrijkste controlecommissie voor elektriciteit in Californië, wil niet alleen opnieuw reguleren maar zelfs verder gaan en een nadrukkelijke overheidsaanwezigheid in de energiesector bewerkstelligen. Een dergelijke ontwikkeling kan niet worden uitgesloten, maar het zou wel je reinste waanzin zijn om de stuntelende en incompetente politici en regelgevers van de staat de energiebedrijven te laten beheren als beloning voor het feit dat ze die aan de grond hebben laten lopen.

De meest zinvolle manier om vooruit te komen, is om elke staatsinterventie te beschouwen als een tijdelijk lapmiddel om tijd te winnen. Intussen kan de wetgevende knoeiboel worden opgeruimd en kan de staat gaan zoeken naar een marktconforme oplossing op lange termijn. Bij om het even welke kortetermijnoplossing – die er overigens snel moet komen, gezien de precaire financiële toestand van de nutsbedrijven – moet rekening worden gehouden met drie afzonderlijke aspecten van de huidige liquiditeitsschaarste: betalen voor de energie van gisteren, betalen voor de energie van vandaag en betalen voor de energie van morgen.

De energie van gisteren leidde naar de schuldenlast van zo’n 12 miljard dollar die de nutsbedrijven op dit ogenblik schuldig zijn aan banken, energieproducenten en andere schuldeisers. Wanneer er ooit een deal gesloten wordt, zal die allicht een overeenkomst omvatten waarbij uitstel van terugbetaling toegestaan wordt in ruil voor een of andere, impliciete of expliciete, waarborg van de staat dat de schuldeisers wel degelijk ooit hun geld te zien zullen krijgen. De wetgeving die twee weken geleden totstandgekomen is, laat veronderstellen dat de energie van vandaag waarschijnlijk door de staat zal worden aangekocht. Wat echter de energie van morgen betreft, kan zelfs de staat het zich niet veroorloven om geruime tijd de prijzen van de spotmarkt te betalen. Een of andere vorm van langetermijncontracten, die voorzien in prijzen die dichter bij de historische normen liggen, is dan ook onvermijdelijk.

Een lange, hete zomer

Californië moet zijn wetgeving hervormen om de opwekking van elektriciteit aan te moedigen. Dat zal onder meer betekenen dat ervoor moet worden gezorgd dat de milieuwetgeving niet nodeloos prohibitief is. Het veronderstelt ook het terugdringen van de bureaucratie. Gemakkelijk zal dat niet zijn, maar er bestaat toch nauwelijks een verantwoording voor het feit dat de goedkeuring voor de bouw van een elektriciteitscentrale in Californië twee keer langer op zich laat wachten dan in de rest van Amerika (inbegrepen plaatsen waar er een even grote bezorgdheid bestaat over de kwaliteit van de lucht).

Even belangrijk als het aanmoedigen van de elektriciteitsproductie is echter de regeling van de verbruikersmarkt. Op termijn zullen liberalisering en mededinging leiden tot lagere prijzen, zowel voor ondernemingen als voor huishoudens. Toch valt er iets te zeggen voor de bescherming van die huishoudens tegen wispelturige prijzen, ten minste tot zich een echt concurrentiële markt voor particulieren heeft ontwikkeld.

Indien de Californische politici de huidige crisis zien als een mogelijkheid om een mouw te passen aan de uit de hand gelopen deregulering, dan staat de noodlijdende burgers van Californië wellicht nog een zonnige toekomst te wachten. Als ze dat niet doen, dan wordt het dit jaar in het beste geval nog een lange, hete zomer voor de Californiërs.

The Economist.

Bewerking: Daan Killemaes.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content