EEN TIJDBOM OP SCHERP

De crisis in de eurozone is, meer nog dan een landencrisis, een crisis van het Europese bankwezen. Te weinig kapitaal, te afhankelijk van marktfinanciering en te veel lijken in de kast van de kredietverlening. Tegelijk werden de grote Europese banken de voorbije jaren alleen maar groter en dus maatschappelijk nog bedreigender.

“Een bail-out van Ierland? Sorry, de correcte omschrijving luidt dat het om een bail-out van de rest van Europa gaat, meer bepaald van de Europese banken”, zo lucht Eoin O’Malley, professor aan de rechtsfaculteit van Dublin City University, zijn ongenoegen. De man heeft een punt. De crisis die de eurozone al sinds de herfst van 2009 in haar ban houdt, is in belangrijke mate de crisis van de banken in de eurozone. Landen als Griekenland, Ierland en Portugal moéten wel gered worden, want het Europese bankwezen kan de klap van een echt faillissement ( default) van deze landen niet verwerken.

Zelfs zonder faling van een van de noodlijdende eurolidstaten zit het Europese bankwezen in troebel water. Het Internationaal Muntfonds (IMF) laat daar in ongemeen duidelijke taal weinig twijfel over bestaan in zowel zijn World Economic Outlook als in zijn Global Financial Stability Report (GFSR), twee lijvige documenten die de voorbije dagen van de persen rolden. “Vele bankinstellingen – en dan vooral de zwakkere Europese banken – zitten gevangen in een maalstroom van onderling verbonden problemen die de systeemrisico’s aanzienlijk verhogen”, besluiten de IMF-analisten in hun GFSR. Benieuwd hoeveel van de stress die volgens het IMF het bankwezen teistert, naar boven zal komen in de tests. In juni komen de Europese instanties met die resultaten boven water.

Groter dan ooit

Als het woord systeemrisico valt, duikt ook meteen het too big to fail-syndroom op. Het verwijst naar instellingen die zo’n belangrijke plaats innemen in het financiële systeem dat een faillissement het perspectief van een complete meltdown reëel maakt. Ben Bernanke, voorzitter van de Amerikaanse centrale bank (de Fed), liet er in september geen twijfel over bestaat dat wat hem betreft “de belangrijkste les van de financiële crisis is dat het probleem van too big to fail structureel opgelost moet worden”. Onlangs voegde Mervyn King, de gouverneur van de Bank of England, daaraan toe dat “dit concept niet thuishoort in een markteconomie”.

En toch moeten we vaststellen dat sinds de financiële crisis de grote banken alleen maar groter geworden zijn. Dat blijkt uit onderzoek van Nicolas Veron, verbonden aan de denktank Bruegel, en Morris Goldstein van het Petersen Institute for International Economics. Een goede maatstaf om het relatieve belang van grootbanken te meten, bestaat erin het balanstotaal van bijvoorbeeld de drie grootste banken van een land af te zetten tegen het bruto binnenlands product (bbp).

In de Europese landen ligt deze indicator van niet enkel zeer hoog, hij neemt bovendien toe. Eind 2009 liep de som van het balanstotaal van de drie grootste banken in het Verenigd Koninkrijk op tot 336 procent van het bbp, in Frankrijk tot 250 procent en in Duitsland tot 118 procent (zie grafiek Balanstotaal grootste drie banken). Enkel in Nederland daalde de voorbije jaren het relatieve belang van de drie grootste banken, maar het blijft wel ruim 400 procent van het Nederlandse bbp. Het balanstotaal van de top drie van Amerikaanse banken vertegenwoordigt ‘slechts’ 43 procent van het Amerikaanse bbp. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de Europese banken zwaar oververtegenwoordigd zijn in de top twintig van grootste banken ter wereld (zie tabel).

Nicolas Veron ziet in die almaar grotere bankinstellingen drie problemen. “Eerst en vooral is er natuurlijk het too big to fail-syndroom: hoe groter de bank die in de problemen komt, hoe meer de overheden zich gedwongen voelen om haar overeind te houden, hoe duur die interventie ook is. Ten tweede, zoals ook de Bank voor Internationale Betalingen al aangaf, leidt de omvang van de grootste banken tot vervalsing van de concurrentie. Dankzij de impliciete staatsgarantie waarvan zij genieten, kunnen ze goedkoper werkingsmiddelen aantrekken. En de gepriviligeerde behandeling – zeg maar: socialisatie van de verliezen en privatisering van de winsten – ondermijnt ten slotte het vertrouwen van de publieke opinie in de vrije-markteconomie”.

Druk langs alle kanten

Maar terwijl de Europese banken almaar groter worden, blijven ze kampen met aanzienlijke structurele problemen, zowel op de actief- als de passiefzijde van hun balansen. De passiefzijde biedt een overzicht van hoe de financiering van de activiteiten gebeurt. De activazijde omvat de activiteiten van de banken, in de eerste plaats kredietverlening (ook vaak wederbeleggingen genoemd).

Banken halen de middelen om hun activiteiten te financieren uit drie bronnen: eigen vermogen (kapitaal), deposito’s van het cliënteel en financiering vanuit de markten. De banken uit de eurozone steunen voor hun financiering veel meer op de markten dan hun Amerikaanse, Britse en Japanse collega’s (zie grafiek Kapitaal- en marktfinanciering). De eurobanken moeten bijna de helft van hun financiering op de markten zoeken. Bovendien moeten ze veel van hun schulden op korte termijn herfinancieren (zie grafiek Herfinancieringsdruk 2011-2012). Voor het hele internationale bankwezen spreekt het IMF voor dit en volgend jaar van “een muur van vervallende schulden, niet minder dan 3600 miljard dollar”.

De hernieuwing van die kortlopende financieringen vormt een stevige uitdaging voor de eurobanken, niet het minst omdat hun kapitaalbuffer minder stevig is dan die van de andere banken (zie grafiek Kapitaal- en marktfinanciering). De banken van de eurozone zullen hoe dan ook relatief meer moeten betalen om middelen vanuit de markten te kunnen blijven aantrekken. Dat is een van de redenen waarom zij proberen bijkomende deposito’s binnen te halen. De scherpe concurrentie leidde al tot een verhoging van vergoedingen voor de depositohouders, zelfs in een land als Duitsland (zie grafiek Toename van de depositovergoeding). Dat leidde er op zijn beurt toe dat de intrestmarge van de eurobanken, zijnde het verschil tussen de rente te betalen op de aangetrokken middelen (deposito’s en marktfinanciering) en de rente gerealiseerd op de kredietverlening, stevig onder druk kwam (zie grafiek Verandering in intrestmarge).

Truc

Ook aan de activazijde zijn de problemen acuut. Het IMF wijst in zijn GFSR op twee prangende punten. Ten eerste zijn er de portefeuilles aan vastgoedkredieten die de banken aanhouden. Het verlengen van kredieten voor projecten waarop sowieso stevige verliezen geïncasseerd moeten worden, lost de problemen niet op, waarschuwt het IMF. Het tweede prangende probleem is de portefeuille aan papier op probleemlanden als Griekenland, Ierland en Portugal. Ook hier steekt het IMF een vermanende vinger op: deze probleemkredieten worden niet minder problematisch door ze in het zogenaamde banking book te houden, wat betekent dat de banken verwachten dat ze dat papier aanhouden tot de vervaldag. Door die truc kunnen de banken deze wederbeleggingen tegen hun boekwaarde blijven inschrijven.

De Europese banken blijven dus geconfronteerd met aanzienlijke problemen. Door het enorme gewicht van de grootbanken dreigt dat ook gevolgen te hebben voor de staatskassen van de moederlanden. Het ergste wat ons nu kan overkomen, is dat de Europese instanties de stresstests aangrijpen om een nieuw rondje ‘kop in het zand’ te organiseren. Dan zou de crisis in euroland wel eens een échte crisis kunnen worden.

JOHAN VAN OVERTVELDT

Het verlengen van kredieten voor projecten waarop sowieso stevige verliezen geïncasseerd moeten worden, lost de problemen niet op.

Sinds de financiële crisis zijn de grote banken alleen maar groter geworden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content