Een dode mus

Bedrijfsrevisoren, accountants en boekhouders krijgen dan toch een bescheiden rol in de gerechtelijke fase van de nieuwe fiscale procedure.

De hervorming van de fiscale procedure die rond deze tijd in het parlement haar beslag moet krijgen, is een lang verhaal met zeer veel wendingen. Vele daarvan hebben te maken met de positie van de professionele medespelers op de markt van het fiscaal advies.

Een van de belangrijke nieuwigheden betreft de aard van de bezwaarprocedure. Tot voor kort werd algemeen aangenomen dat de gewestelijke directeur die uitspraak doet over een bezwaarschrift, een rechtsprekende functie uitoefent. Hij treedt op zoals een rechter.

Onder invloed van recente rechtspraak van het Arbitragehof is men intussen weliswaar tot andere inzichten gekomen. Maar tot voor kort twijfelde niemand eraan: de gewestelijke directeur spreekt recht in eerste aanleg.

Dat verklaart meteen waarom men in de bestaande fiscale procedure tegen een beslissing van de gewestelijke directeur slechts beroep kan aantekenen, niet bij de rechtbank van eerste aanleg, maar wel bij het hof van beroep. Men heeft zijn eerste aanleg al gehad. Bij de gewestelijke directeur.

In de nieuwe fiscale procedure zal dit volledig anders zijn. De gewestelijke directeur zal nog slechts optreden als een administratieve instantie die een louter administratieve beslissing neemt. Zonder het minste jurisdictioneel karakter. Voor een beoordeling in rechte zal men een beroep moeten doen op de gerechtelijke macht. Met als logisch gevolg dat men een beroep tegen een directoriale beslissing voortaan zal moeten inleiden bij een van de daartoe speciaal ingestelde fiscale rechtbanken van eerste aanleg. In de nieuwe procedure heeft men na de directoriale beslissing immers nog geen eerste aanleg gehad. Pas daarna zal men de zaak kunnen voorleggen aan het hof van beroep.

KWALITEIT.

Wat ligt aan de basis van deze hervorming? Zeker is dat de kwaliteit van de professionele dienstverlening een belangrijke rol heeft gespeeld.

Zoals gezegd heeft men gedurende vele jaren gemeend dat de gewestelijke directeur bij de beoordeling over een bezwaarschrift een rechtsprekende bevoegdheid had. Vandaar dat indertijd almaar meer stemmen opgingen om aan dat inzicht de nodige conclusies te verbinden.

Eén: als de gewestelijke directeur optreedt zoals een rechter, dan moet hij ook de mogelijkheden krijgen om die roeping volledig waar te maken. Hij moet dus onafhankelijk en onpartijdig kunnen optreden. Daaruit ontsproot de gedachte om binnen de administratie bijzondere fiscale commissies in te stellen die zich exclusief zouden bezighouden met het beoordelen van bezwaarschriften en aan wie bij voortduur jurisdictionele prerogatieven zouden worden toegekend.

Twee: als de belastingplichtigen moeten kunnen rekenen op onafhankelijke en onpartijdige rechters/belastingambtenaren (om over hun bezwaarschriften uitspraak te doen), dan mag de administratie ook verlangen dat zij au sérieux worden genomen. Bijgevolg mag zij eisen dat de professionelen die in naam van de belastingplichtige optreden, de nodige beroepsbekwaamheid hebben en bij machte zijn om hun cliënten in rechte te vertegenwoordigen. Wat minstens veronderstelt dat zij een voldoende basiskennis hebben van het gerechtelijk recht en van de fiscale procedureregels in het bijzonder.

RUZIE.

Het vervolg is bekend. De discussie verzandde in een uitzichtloos geruzie over wie wel en wie niet geacht mocht worden bekwaam te zijn om de belastingplichtige in rechte te vertegenwoordigen. Het ging zelfs zo ver dat een uitslaand brandje ontstond tussen de boekhoudkundige beroepen (bedrijfsrevisoren, accountants, boekhouders en belastingconsulenten) enerzijds, en advocaten anderzijds. Advocaten beschikken immers over het zogenaamde pleitmonopolie. Dat houdt in dat zij het alleenrecht claimen om personen te vertegenwoordigen voor om het even welke rechtsmacht. En dus ook voor de bijzondere fiscale, rechtsprekende commissies die in het vooruitzicht werden gesteld.

Dat brandje is inmiddels geblust. Van bijzondere fiscale commissies die binnen de belastingadministratie zouden worden geïnstalleerd, is al lang geen sprake meer. Op een bepaald ogenblik heeft men immers beslist om heel de gerechtelijke beoordeling over fiscale betwistingen over te hevelen naar de gerechtelijke macht. Met als gevolg dat er gedurende de voorafgaande administratieve fase van de geschillenregeling in geen geval nog recht gesproken wordt; en dat het pleitmonopolie van de advocaten – in die fase – dus ook niet meer ter sprake komt. In de voorafgaande administratieve fase (aangifte, wijziging aangifte, het voortaan louter administratief bezwaar), mag de belastingplichtige zich laten vertegenwoordigen door om het even wie.

SPANNING.

Het recht spreken is voortaan voorbehouden aan de rechtbanken van eerste aanleg en aan de daaropvolgende beroepsinstanties (hoven van beroep, hof van cassatie). Over de vertegenwoordiging van de belastingplichtige kan op dat niveau geen twijfel bestaan. Het pleitmonopolie van advocaten speelt daar ten volle. Alleen advocaten zijn bevoegd om de belastingplichtige op die niveaus te vertegenwoordigen.

De boekhoudkundige beroepen leken daarmee buitenspel. Maar onderhuids bleef de spanning bestaan. Men kan immers niet ontkennen dat de geplande hervorming van de fiscale procedure een herverkaveling tot gevolg heeft van het fiscaal professioneel landschap: de (voortaan louter administratieve) bezwaarprocedure verliest aan belang ten voordele van de procedure voor de nieuw te installeren gespecialiseerde rechtbanken van eerste aanleg waar de advocaten het voor het zeggen hebben. Dus is het niet verwonderlijk, ten eerste dat een belangrijk aantal belastingconsulenten inmiddels de weg naar de advocatuur gevonden heeft; en ten tweede, dat vanuit de boekhoudkundige beroepen alsnog een poging ondernomen is om voor de nieuwe fiscale rechtbanken toch nog een zekere inbreng te hebben.

HOREN.

Die poging is gelukt. In het wetboek zal een uitdrukkelijke bepaling opgenomen worden waarin staat dat bedrijfsrevisoren, accountants en boekhouders in rechte gehoord zullen kunnen worden om toelichting te verstrekken bij de feitelijke elementen van het betwiste belastingdossier, en bij de juridische vragen die rijzen op het gebied van de toepassing van het boekhoudrecht.

Dat hoorrecht zal evenwel slechts een mogelijkheid zijn. De belastingplichtige (of zijn advocaat) zal kunnen vragen dat zijn bedrijfsrevisor, accountant of boekhouder zou worden gehoord. Het zal vervolgens aan de rechter zijn om daar wel of niet op in te gaan.

Vraag is of dit veel toevoegt aan de bestaande procedure. Rechters kunnen immers altijd beslissen deskundigen aan te stellen of getuigen te horen. De kans is bijgevolg groot dat de boekhoudkundige beroepen gesust zijn met een dode mus.

TOEKOMST.

Van groter belang voor de toekomstige evolutie van de boekhoudkundige beroepen lijkt de nakende wetgeving inzake de reglementering van het beroep van belastingconsulent en erkend fiscalist (de betrokken wetsontwerpen worden op dit ogenblik in de bevoegde Kamercommissie besproken).

Zoals gezegd, is de hervorming van de fiscale procedure mee gestart vanuit de kwalitatieve eisen die men meende te mogen stellen aan personen die zich geroepen voelen om de belastingplichtige in rechte te vertegenwoordigen. Door de overheveling van de jurisdictionele behandeling van fiscale betwistingen naar de nieuwe gespecialiseerde fiscale rechtbanken van eerste aanleg (waar het pleitmonopolie van de advocaten heerst), is dit probleem ogenschijnlijk van de baan.

Maar dit wil niet zeggen dat de boekhoudkundige beroepen op hun lauweren mogen rusten. Wie zich in de toekomst belastingconsulent of erkend fiscalist wil noemen, zal zich moeten aansluiten bij het Instituut der Accountants of bij het Beroepsinstituut van Boekhouders, en zal aan bepaalde diploma- en stagevereisten moeten voldoen. Bovendien zal hij aan permanent deontologisch en disciplinair toezicht onderworpen worden.

Niet onbelangrijk is dat de minister van Financiën een stem in het kapittel krijgt. Zo zal hij bij de voormelde beroepsinstituten disciplinaire procedures op gang kunnen brengen zodra een accountant, belastingconsulent, boekhouder en/of erkend fiscalist de belangen van de Schatkist manifest miskent of wanneer hij zich bezondigt aan misbruik van fiscale procedures.

Dat de boekhoudkundige beroepen de belastingplichtige niet (meer) in rechte zullen kunnen vertegenwoordigen, betekent dus niet dat zij op het gebied van de fiscale procedure de aandacht mogen laten verslappen. Integendeel. Langs de beroepsreglementering om bereikt de fiscus allicht meer dan hij ooit zelf voor mogelijk heeft gehouden: disciplinaire zeggenschap ten aanzien van fiscale professionals die het met de fiscale procedure niet zo nauw nemen.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content