Een coördinatiecentrum voor iedereen?

Met de notionele interest wordt het systeem van de coördinatiecentra eigenlijk in beperkte vorm uitgebreid naar iedereen.

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.

Het nieuwe stelsel van de notionele interest – officieel de aftrek voor risicokapitaal – houdt in dat het eigen vermogen van een vennootschap recht geeft op een bijzondere fiscale aftrek. Die wordt berekend tegen een percentage dat pas later bekend zal zijn, maar dat in de buurt van 3 à 3,5 % zal liggen. De aftrek zal voor het eerst van toepassing zijn voor het aanslagjaar 2007. Tenzij de wetgever daar nog anders over beslist, zal de maatregel afhankelijk zijn van de voorwaarde dat het bedrag van de aftrek gedurende minstens drie jaar in de vennootschap behouden blijft.

COÖRDINATIECENTRA. De nieuwe maatregel is in de eerste plaats bedoeld om de coördinatiecentra in het land te houden. Het fiscale stelsel dat tot vandaag op erkende coördinatiecentra van toepassing is – en dat op bevel van Europa ten dode opgeschreven is – laat multinationale ondernemingen toe op een goedkope manier aan groepsfinanciering te doen. Als vennootschap A aan vennootschap B geld leent, kan B de betaalde interest als beroepskost in aftrek brengen, terwijl A op dezelfde interest wordt belast. Het resultaat is neutraal.

Schuift men daar een coördinatiecentrum tussen, dan ziet het plaatje er totaal anders uit. Vennootschap A brengt het geld nu eerst als kapitaal in in het coördinatiecentrum, dat het vervolgens uitleent aan vennootschap B. Die kan de interest nog steeds als beroepskost in aftrek brengen. Maar het coördinatiecentrum wordt niet belast op de interesten die het ontvangt. Vervolgens keert het centrum de ontvangen interesten uit als dividend aan vennootschap A, die de dividenden voor het grootste gedeelte als definitief belaste inkomsten (DBI) kan aftrekken. Een kwestie van dubbele aftrek dus. Dat is overigens alom bekend. Het staat open en bloot in de vakliteratuur te lezen.

IEDEREEN. Met de notionele interest wordt dit stelsel in principe – zij het in beperkte mate – voor iedereen toegankelijk. Elke vennootschapsgroep die een Belgische tussenvennootschap inschakelt, kan er haar voordeel mee doen. De tussenvennootschap zal op de interesten die ze ontvangt – dankzij de nieuwe aftrek – niet of slechts gedeeltelijk belastbaar zijn, terwijl ze de interesten die ze ontvangt in de vorm van dividenden kan uitkeren aan haar moedervennootschap. Die kan de ontvangen dividenden normaal gezien voor het grootste deel ook weer als DBI in aftrek brengen.

SLIM. Het belangrijkste kenmerk van de nieuwe regeling is dat alle vennootschappen, groot of klein, Belgisch of buitenlands, in principe in aanmerking komen. Daarmee moet alle Europese kritiek op voorhand geneutraliseerd zijn. De uitzondering is tot algemene regel verheven.

Maar of de discussie daarmee zal stoppen, is niet zeker. Met zijn notionele interest gedraagt België zich in het peloton van de Europese lidstaten als het kleine broertje dat niet sterk maar slim wil zijn. En dat iedereen het nakijken geeft, door het bekritiseerde stelsel gewoon uit te breiden naar iedereen.

De andere Europese lidstaten kunnen daar waarschijnlijk niet om lachen. Zij weten ook dat de Belgische zet bedoeld is om buitenlandse vennootschapsgroepen aan te zetten om met hun financieringsvehikels in Brussel en omstreken te blijven en/of er neer te strijken.

Duitsland bijvoorbeeld is allesbehalve opgezet met de capriolen die België uithaalt. Duitsland wil niet dat zijn vennootschappen hun belasting drukken door een financieringsvehikel in België te stationeren. Ook de reactie in Nederland is eerder afgunstig. Nederland kent geen systeem van coördinatiecentra, maar heeft ongeveer tien jaar geleden ook een voordelig fiscaal systeem uitgedokterd voor zogenaamde ‘concernfinancieringsactiviteiten’. Dankzij die regeling zijn tal van financieringsmaatschappijen van Nederlandse multinationals naar Nederland teruggekeerd.

Maar net zoals onze coördinatiecentra heeft ook dat stelsel een Europese rode kaart gekregen. Vandaar dat onze noorderburen eveneens op zoek zijn naar een manier om hun financieringsmaatschappijen op nationale bodem te houden.

In Nederland gaan stemmen op om ook een stelsel van notionele interest in te voeren. Maar naar verluidt zijn het de budgettaire gevolgen die de Nederlanders afschrikken. Zonder begeleidende maatregelen zou het stelsel ongeveer 3,7 miljard euro aan de Nederlandse schatkist kosten.

Ter vergelijking: in de Kamercommissie verklaarde onze minister van Financiën dat de notionele interest de Belgische schatkist (zonder begeleidende maatregelen) minder dan 600 miljoen euro gaat kosten (een kostprijs die inmiddels door begeleidende maatregelen wel weggewerkt moet zijn, bijvoorbeeld het schrappen van de gewone investeringsaftrek voor KMO’s).

Tenzij het totale eigen vermogen van de Nederlandse vennootschappen zes keer groter zou zijn dan het eigen vermogen van de Belgische vennootschappen, is een van de twee ramingen fout. Ofwel is de geraamde kost in Nederland (3,7 miljard euro) schromelijk overdreven, ofwel heeft de Belgische bewindsman zich danig misrekend. De berekening in Nederland is wel uitgevoerd met in het achterhoofd een notionele aftrek van 4 %, terwijl het in België waarschijnlijk 3 à 3,5 % zal zijn. Maar gezien de legendarische zuinigheid van de Nederlanders is het niet uitgesloten dat de kater voor België zal zijn. Jan Van Dyck

Jan Van Dyck

De andere Europese lidstaten kunnen er niet om lachen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content