De waarheid heeft haar rechten

Trends publiceerde vorige week een studie waaruit blijkt dat werknemers in de publieke sector gemiddeld meer verdienen dan hun collega’s in de privé-sector. De overheidsvakbonden én de ministers Luc Van den Bossche en Johan Sauwens bestempelden de Trends-onderzoeksresultaten als “ongeloofwaardig”. Een blik op hun argumenten.

Vorige week woensdag weerklonk tijdens de ambtenarenbetoging in Brussel algemeen de roep om hogere lonen. “Het loonverschil met de privé-sector is de jongste jaren te groot geworden,” zo scandeerden de ambtenaren. Een dag later, op donderdag 15 maart, publiceerde Trends een studie op basis van de Nationale Rekeningen voor de periode 1970-1999. Daaruit blijkt dat per tewerkgestelde:

het gemiddelde brutojaarloon in de publieke sector duidelijk hoger lag in de periode 1970-82;

vervolgens in het nadeel van die publieke sector evolueerde tot het begin van de jaren negentig;

in 1999 het gemiddelde brutojaarloon in de publieke sector nog 1,6% lager lag dan in de privé-sector.

De cijfers verwezen naar het aantal tewerkgestelden zonder rekening te houden met het fenomeen deeltijdse arbeid. Om die deeltijdse arbeid in de resultaten te verwerken, maakten we gebruik van de statistieken van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Die statistieken – we beschikten over cijfermateriaal voor 1997 en 1998 – maakten het mogelijk om berekeningen in functie van voltijdse equivalenten uit te voeren.

Per voltijds equivalent bleek dat het gemiddelde brutojaarloon in de publieke sector in 1997 6,2% en in 1998 5,6% hoger lag dan in de privé-sector. Trends gaf daarbij duidelijk aan dat de definitie van de overheidssector in de Nationale Rekeningen en in de RSZ-statistieken niet volledig parallel loopt.

Kritiek 1: weinig wetenschappelijk

Vlaams minister voor Ambtenarenzaken Johan Sauwens (VU&ID) schoot met zijn kritiek op Trends de hoofdvogel af. Op de VRT-radio stelde hij dat “de studie niet overtuigde omdat de gebruikte methode weinig wetenschappelijk was.” Het eerste argument dat de minister aanvoerde om zijn aantijging te onderbouwen, luidde dat “Trends te weinig rekening houdt met deeltijdse jobs”. Waarop hij besloot met de woorden: “De waarheid heeft haar rechten.”

De redenering van Sauwens is zeer merkwaardig, want de Trends-berekening was precies gebaseerd op voltijdse equivalenten. Dat impliceert automatisch dat de effecten van deeltijdse arbeid volledig worden uitgezuiverd.

Johan Sauwens had het ook over het gebrek aan “functieweging” in onze analyse.

Een terechte opmerking, maar dat stelden we ook klaar en duidelijk in ons artikel. Als het verschil in uitgeoefende functies de vastgestelde gemiddelde loonverschillen in het voordeel van de publieke sector zou moeten verklaren, dan moet het hier om massale verschillen gaan. Bovendien vereist wetenschappelijkheid dat men in de discussie ook het aspect productiviteit opneemt. Klinkt de hypothese dat de productiviteit in de overheidssector lager ligt wereldvreemd? Die hypothese houdt wel in dat een lager loon in overheidsverband dan normaal is.

Kritiek 2: vergelijk niveau per niveau

Johan Sauwens argumenteerde serener dan zijn federale tegenvoeter Luc Van den Bossche (zie Opinie, blz. 159). Inhoudelijk stelde Van den Bossche dat men de loondiscussie op het niveau van de onderscheiden functies moet voeren. Tegelijk wierp hij gegevens over enkele niveaus van verloning binnen de overheidssector op tafel. Hij besloot op de VRT-televisie met de woorden: “De federale overheid betaalt in verhouding tot de privé erg keurig op het laagste niveau, maar we betalen minder dan het Waals Gewest en de Vlaamse Gemeenschap”. Waarop hij er nog aan toevoegde dat er op de hoogste niveaus een aanzienlijke kloof bestaat tussen de privé- en publieke sector.

Er bestaat niet de minste contradictie tussen de beweringen van Van den Bossche en de cijfers van Trends. We besloten het artikel vorige week als volgt: “We focusten op het gemiddelde brutojaarloon in de publieke sector en de privé-sector. We zijn er ons van bewust dat er achter zo’n gemiddelde grote verschillen kunnen schuilgaan. Zo is het bijvoorbeeld goed mogelijk dat de federale ambtenaren onderbetaald zijn ten aanzien van andere leden van de ambtenarij”.

Het is echter zo goed als uitgesloten dat er op elk niveau binnen de overheidssector een loonnadeel ten aanzien van de privé zou bestaan (zie hoger). Als dus eerstdaags een minister of een vakbondsman komt verkondigen dat de werknemers van de overheid op alle niveaus in het nadeel zitten, dan zijn ofwel de niveaucijfers gemanipuleerd, ofwel werkt de RSZ met fundamenteel foute cijfers.

Wat de eerste van deze twee mogelijkheden betreft, gaf minister Sauwens al aan hoe men de cijfers kan “masseren”. Hij lanceerde gegevens waaruit het loonnadeel van de publieke sector moet blijken. Maar bij nader toezien vergeleek de minister daar de publieke sector met enkele privé-sectoren, waaronder de banken en verzekeringen – sectoren waarvan algemeen bekend is dat zij goed betalen.

Kritiek 3: dé ambtenaar bestaat niet

Ook de vakbonden tilden zwaar aan het gebruik van gemiddelden. Zij beklemtoonden dat ‘de’ werknemer uit de publieke sector of ‘de’ werknemer uit de privé-sector niet bestaat.

Daar kan men twee argumenten tegenover stellen:

Ten eerste, de vakbonden zelf hadden het de voorbije weken en maanden voortdurend over de achterstelling van de publieke sector. Vandaar ook de eis van een lineaire loonsverhoging voor iedereen met 4%. Nu er plots concrete cijfers op die gemiddelde gegevens worden gekleefd, heten ze ‘tendentieus’ of zelfs ‘onjuist’ te zijn. Een defensieve reactie wellicht, aangezien Trends brandhout maakte van de syndicale argumentatie van de voorbije weken.

Ten tweede, als de ambtenaar en de werknemer als concept niet meer mogen worden gebruikt, dan moet hetzelfde gelden voor de ondernemingen, het bedrijfsleven en de zelfstandigen. Die bestaan als zodanig evenmin.

Kritiek 4: extralegale voordelen

De vakbonden verweten Trends dat we geen rekening houden met de ‘extralegale voordelen’ waarvan ‘werknemers uit de privé-sector veel meer kunnen genieten’. Wellicht doelden de vakbondsmilitanten hier vooral op bedrijfswagens en aanvullende pensioenregelingen.

Hieromtrent drie bemerkingen. Ten eerste blijft de cijfermatige invulling van de bedragen en de voordelen waarover zogenaamd sprake is, volledig achterwege. Ten tweede heeft de fiscus de voorbije jaren al ruim geknabbeld aan de financiële voordelen die zijn verbonden aan bedrijfswagens. En ten derde kan men er ook niet aan voorbij dat veel werknemers uit de publieke sector van aanzienlijke voordelen inzake openbaar vervoer genieten.

Ten vierde – en dit is cruciaal – genieten de werknemers in overheidsdienst over een aanzienlijk pensioenvoordeel tegenover hun collega’s in de privé-sector. Afhankelijk van het concrete geval gaat het om een voordeel tussen 15% en 40%. De vakbonden geven aan dat 800.000 werknemers uit de privé-sector van aanvullende pensioenen genieten. Op een totale tewerkstelling in de privé-sector van 1,9 miljoen betekent dit dat er nog altijd ruim 1 miljoen werknemers niet op zo’n aanvullend pensioen aanspraak kunnen maken. Bovendien ontbreekt elk algemeen cijfer dat zou toelaten om na te rekenen in hoeverre die aanvullende pensioenen het gat met de overheidspensioenen kunnen toefietsen.

* * *

Er bestaat met andere woorden geen enkele reden om de Trends-analyse te herzien. Het valt trouwens op hoe Luc Van den Bossche en Johan Sauwens zich sinds de publicatie van de studie kordater hebben afgezet tegen de eisen tot algemene, lineaire loonsverhogingen. Toeval allicht.

Johan Van Overtveldt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content