De valkuilen van de vermomde opzegvergoedingen

Opzegvergoedingen die onder het mom van andersoortige vergoedingen worden gepresenteerd, blijken niet zelden fiscale valkuilen te zijn.

Opzeg- of verbrekingsvergoedingen kosten door de hoge fiscale en parafiscale druk veel geld. Vandaar dat in de praktijk ijverig wordt gezocht naar minder dure alternatieven. Zo probeert men soms een opzegvergoeding voor te stellen als een soort morele schadevergoeding. In het beste geval is de vergoeding dan helemaal belastingvrij. Maar die pogingen halen meestal weinig uit. De gevallen waarin er van een echte morele schadevergoeding sprake is, zijn immers schaars. Meestal moet men toch nog belasting betalen op de vergoeding die men zogezegd belastingvrij heeft ontvangen.

Voor het hof van beroep in Bergen kwam onlangs een geval ter sprake waarbij een bedrijf het over een andere boeg had gegooid (arrest van 26 oktober 2001). De bedoeling was opnieuw ervoor te zorgen dat de kostprijs van de afdanking zowel fiscaal als op het gebied van de sociale bijdragen zo laag mogelijk blijft.

Het bedrijf was voor verscheidene werknemers op zoek naar een redelijke afvloeiingsregeling. In plaats van aan de werknemers een dure opzegvergoeding uit te betalen (met zware sociale bijdragen tot gevolg) betaalde de onderneming een eenmalige bijkomende premie voor de groepsverzekering die in het bedrijf van toepassing was. Met deze bijkomende premie werd het verzekerde kapitaal van die groepsverzekering aanzienlijk verhoogd.

Het voordeel is duidelijk: op een gewone opzegvergoeding zijn de gewone patronale bijdragen verschuldigd (van ongeveer 35%). Op de werkgeversbijdrage aan een groepsverzekering is daarentegen slechts een patronale bijdrage van 8,86% verschuldigd. De uitkering die een werknemer van de groepsverzekeraar verkrijgt, wordt bovendien onder bepaalde voorwaarden slechts tegen een relatief laag tarief belast. Het ei van Columbus. Althans, zo leek het.

De moeilijkheid met dergelijke constructies is natuurlijk dat men álle consequenties moet aanvaarden. Bij groepsverzekeringen houdt dit onder meer in dat men het verzekerde kapitaal niet zonder meer onmiddellijk kan opnemen.

De lage tarieven waarin de wet ten aanzien van extralegale pensioenkapitalen voorziet, eisen dat men het pensioenkapitaal ten vroegste op een bepaald ogenblik opneemt. Voor groepsverzekeringen is dat in principe ten vroegste op het ogenblik waarop het contract normaal verstrijkt. In afwijking daarvan, blijft het lage tarief ook gelden wanneer het verzekerde kapitaal wordt afgekocht, naar aanleiding van de pensionering of brugpensionering in een van de vijf jaren voor het normale verstrijken van het contract.

Als het contract bijvoorbeeld normaal verstrijkt op het ogenblik waarop de werknemer 65 jaar oud wordt, kan hij het verlaagde tarief ook genieten als hij het verzekerde kapitaal afkoopt op het ogenblik dat hij bijvoorbeeld 62 jaar oud is, maar dan is wel vereist dat hij op datzelfde ogenblik ook met pensioen of brugpensioen gaat.

Het verlaagde tarief waarvan sprake bedraagt tegenwoordig 10% of 16,5%, al naargelang het kapitaal met werknemers- of met werkgeversbijdragen is gevormd. Het tarief moet in voorkomend geval nog wel met de aanvullende crisisbijdrage worden verhoogd.

Op een groepsverzekering kan men eventueel wel voorschotten opnemen (zonder dat het gunstige tarief verloren gaat). Maar die mogelijkheid is heel beperkt. De voorschotten mogen slechts dienen om een in België gelegen onroerend goed te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen. En het voorschot moet onmiddellijk worden terugbetaald zodra het onroerende goed uit het vermogen van de werknemer verdwijnt.

Of de werknemers in kwestie slechte raadgevers hebben gehad, is niet bekend. Feit is, dat zij niet onder de voormelde voorwaarden voorschotten hebben opgenomen op het kapitaal dat de werkgever via de eenmalige premie bijkomend verzekerd had. In plaats daarvan deden zij alsof dat kapitaal een gewone opzegvergoeding was, waarop zij onmiddellijk recht hadden. Ze kochten het kapitaal af zonder te wachten op het verstrijken van het contract. De afkoop gebeurde ook niet op het ogenblik van pensionering of brugpensionering in een van de vijf jaar die aan het verstrijken van het contract voorafgingen. De fiscus deed dus wat hem in die omstandigheden te doen staat: hij belastte de afgekochte pensioenkapitalen tegen het volle tarief van de personenbelasting.

Dat was duidelijk niet naar de zin van de betrokken werknemers, die blijkbaar voorgespiegeld hadden gekregen dat deze kapitalen zoals een opzegvergoeding belast zouden worden, dus tegen het gemiddelde tarief van het laatste normale activiteitsjaar.

Maar het hof van beroep in Bergen kan slechts vaststellen dat het hier niet om een opzegvergoeding gaat. De regeling was weliswaar uitgedacht naar aanleiding van de stopzetting van de arbeidsovereenkomst, maar juridisch gaat het niet om een opzeg- of verbrekingsvergoeding, wel om de afkoop van een extralegaal pensioenkapitaal. Dat kan in principe niet zoals een opzegvergoeding worden belast. En aangezien het kapitaal veel te vroeg was afgekocht, kwam het ook niet in aanmerking voor de lage tarieven op extralegale pensioenkapitalen.

Moraal van het verhaal: wie zich een opzegvergoeding laat aanpraten in de vorm van een extralegaal pensioenkapitaal, moet het geduld van Job hebben. Anders krijgt hij op zijn kop.

Jan Van Dyck

De auteur is advocaat bij Dauginet & co. en hoofdredacteur van Fiscoloog.

Pensioenkapitalen worden slechts onder bepaalde voorwaarden laag belast.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content