DE TRAAGHEID VAN GROTE DINGEN

Fortis (zie ook Economie & Strategie, blz. 26) staat tegen een Nederlands-Vlaamse maatschappelijke achtergrond. De Orde van den Prince houdt dit jaar haar algemene vergadering in Breda (26 september). Er ligt daar een zeer leesbaar stuk op tafel: “Nederland en de toekomst van Vlaanderen”. Het omvat acht Nederlandse en Vlaamse bijdragen en werd hoofdzakelijk gedragen door professor S.W. Couwenberg.

Willem van de Wordt, huidige president van de Orde, herinnert in zijn inleiding aan het feit dat het symposium over deze thematiek doorgaat in 1998, precies 350 jaar na de Vrede van Munster die een einde maakte aan de Tachtigjarige Oorlog en die de scheiding tussen Noord en Zuid definitief bezegelde. Dat Nederlanders en Vlamingen rond die historische mijlpaal vergaderen, is op zichzelf al een event. Beide partijen zien datzelfde historische feit in een totaal verschillend perspectief. De Vlamingen – die de Orde van den Prince hebben gesticht – ervaren 1648 als de definitieve bezegeling van de catastrofe die met de val van Antwerpen (1585) werd ingezet; de breuklijn in de 17 provinciën van de Boergondiërs; voor de Vlamingen ook het begin van een lange periode van verval op cultureel en economisch-materieel gebied. Voor de Nederlanders daarentegen is Munster het internationaal gehomologeerd begin van hun Republiek die hen in hun Gouden 17de eeuw optilde tot een mogendheid met wie de Groten – Engeland, Frankrijk, het Duitse Rijk – rekening moesten houden. Het historisch besef van de Vlamingen lijkt verder terug te gaan in het verleden, en is met somberheid en pessimisme verweven. Dat van de Nederlanders begint maar echt in de 17de eeuw en heeft tot in 1940 zonder grote bevingen voortgekabbeld, alsof de welvaart van Holland-Utrecht een vanzelfsprekend gegeven van de geschiedenis was.

Is het voor de Nederlandse leden van de Orde van den Prince – nog steeds een minderheid tussen de 2700 leden van de Orde – niet merkwaardig dat de Vlaamse Stichters van de Orde teruggrepen naar Willem van Oranje, “een Prince van Duytschen bloed”, van Dillenburg in Westfalen, later de “vader des vaderlands” van het huidige Nederland, om hem als inspirator, met de leuze “amicitia & tolerantia”, aan de nieuwe beweging voor te houden? Zijn de Vlaamse stichters zich van hun kant bewust dat zij in zekere zin een lijn doortrokken die Joris van Severen al in de jaren dertig op de politieke kaart getekend heeft (weliswaar afgezien van de ingrediënten die toen, voor de oorlog, onder de noemer “de nieuwe orde” werden aangebracht?

Het gaat om “Vlaanderen-Nederland” en niet om “België-Nederland” want noch het Verdinaso van Joris van Severen noch de Orde van den Prince kregen ooit in Wallonië echt voet aan de grond. Dat de Beneluxgedachte (nochtans een politiek kind van de ééntalige francofoon Paul-Henri Spaak) voortdurend door Wallonië werd afgeremd, kan door niemand geloochend worden. Dat een PS-leider als Spitaels een samenwerking tussen KLM en Sabena de grond heeft ingeboord, weet toch iedereen.

Dit Vlaanderen, dat nu op verschillende vlakken in dialoog met Nederland treedt, beseft stilaan wel dat Prudens van Duyse het toch niet helemaal bij het rechte eind had toen hij schreef “dat de taal het ganse volk is”. Nederlanders en Vlamingen hanteren inderdaad dezelfde taal, met verschillen in accent en woordgebruik die ook tussen Parijs en Marseille bestaan, maar beschouwen zich zo min als één volk als dit tussen Duitsers en Oostenrijkers, of tussen Fransen en francofone Zwitsers, het geval is. Wie het jongste boek van Derk Jan Eppink (“Vreemde buren”) gelezen heeft, kent de torenhoge verschillen in politieke cultuur tussen Vlaanderen en Nederland. Zonder dat men met Ludo Simons over een afgrond tussen Essen en Roosendaal moet spreken, kan toch niemand loochenen dat er minstens een gracht tussen beide ligt. Wie jaar na jaar de enquêtes volgt van prof. Em. Jan Kerkhofs, over de waardeschalen die in Europa worden gehanteerd, weet dat Walen en Vlamingen in hun leefcultuur (wonen, eten, vrije tijd…) dichter bij elkander staan dan dit (ten minste vandaag) tussen Vlamingen en Nederlanders het geval is.

Geschiedenis is evenwel evolutief. In de ontwikkelingen van vandaag zitten trends. Er is een hoofdstroom en er zijn randverschijnselen. De hoofdstroom in België is dat de taalgrens jaar na jaar een staatkundig karakter krijgt; dat Vlaanderen meer en meer contouren verwerft en gevoelsmatig aansluiting zoekt bij de concepten van Noordelijk Europa. De hoofdstroom in België is ook dat de ontwikkeling die in 1970 werd ingezet – toen Gaston Eyskens zei dat “la Belgique de Papa” zijn tijd gehad had – zich verder doorzet of men dat wil of niet. Groepen als “België Plus” zullen daaraan niets veranderen. Nog meer: dat de Europese Monetaire Unie, die over enkele maanden begint, nog een pak bevoegdheden aan de nationale staten zal ontnemen; nog meer dan dit met Navo en Europese Unie de jongste halve eeuw al het geval is geweest. Staten als België en Nederland worden ingevolge die bevoegdheidsafstoting steeds kleinere tussenstations.

Na de grondwetswijziging van 1993, gevolgd door de “bijzondere wet”, heeft Vlaanderen zijn verdragsrecht en zijn eigen externe betrekkingen. En omdat voor mij diplomatie in de eerste plaats de verstandhouding en de samenwerking met de naaste buren als objectief moet hebben, staan voor Vlaanderen de relaties met Wallonië en Nederland helemaal vooraan.

In de dialoog met Nederland mag Vlaanderen zich gerust herinneren dat het zijn ontvoogding alleen, helemaal alleen, zonder Nederland tot stand heeft gebracht. Daarom mag Vlaanderen zijn gesprek met Nederland organiseren zonder minderwaardigheidscomplex; maar ook zonder misplaatste grappen als deze van Marc Van Peel (“liever met Marokkanen dan met Nederlanders op vakantie”). Gelukkig gaan we ook in de Nederlands-Vlaamse samenwerking vooruit: culturele uitwisseling, overeenkomsten die in Belgisch verband niet mogelijk waren (met de waterverdragen als voorbeeld), grensoverschrijdende initiatieven enzovoort. Laat dat voortgaan en steek verder wind in dat zeil. Laat samen groeien wat samen hoort. Fortis is logisch. Maar vergeten we evenmin het woord van Joost van den Vondel die het had “over de langzaamheid die grote dingen past”. In dergelijke context is het Prince-initiatief helemaal op zijn plaats en verdient het de goede wensen van allen die ijveren voor een verdere samenwerking tussen Noord en Zuid.

Jan Hendrickx was ambassadeur en kabinetschef op BZ.

JAN HENDRICKX

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content