De oude fouten van New Labour

Voor Tony Blair wordt 2003 het meest oncomfortabele jaar sinds hij aan de macht kwam. Zijn regering heeft al lang haar glans verloren. In 2003 zal de verf verder barsten en afschilferen.

Het ziet ernaar uit dat de Britse economie in 2003 zal stokken, maar dat zal nog de minste van Blairs zorgen zijn. Hij en zijn minister van Financiën Gordon Brown hebben een reputatie opgebouwd van gedegen, zelfs overdreven voorzichtig, economisch management. Ze zullen er geen moeite mee hebben om de schuld te schuiven op de wereldwijde ongunstige marktomstandigheden. “Het gaat om de economie, domoor,” luidde het gezegde. Maar in het Groot-Brittannië van 2003 zal het merkwaardig genoeg helemaal niet om de economie gaan.

Een van de pijnlijkste ervaringen die Blair zullen treffen, zal immers de ontwrichtende stakingsgolf in de openbare sector zijn. Jarenlang liepen de loonstijgingen in de staatsdiensten ver achter op die in de privé, en in 2003 zal de chronische onvrede onder de ambtenaren (leerkrachten, gezondheidswerkers en zelfs arbeiders) omslaan in regelrechte woede. Sommige groepen van benadeelde werknemers zullen op straat komen, andere zullen delen van het spoorwegnet, de Londense metro, scholen en zelfs ziekenhuizen lam leggen.

Groot-Brittannië zal in 2003 worden wat Frankrijk in bijna elk jaar na de Tweede Wereldoorlog was. Het Britse publiek zal geprikkeld zijn, maar zoals in Frankrijk zal het de arbeiders steunen. De meeste gewone Britten beschouwen de regering-Blair als ‘zij’ en de openbare sector als ‘wij’. Ze zullen instinctief de ‘wij’-kant kiezen. De meeste mensen hebben familieleden of buren die in de openbare sector werken en beschouwen de langdurige loonbeperkingen in die sector als een onrecht. Het nationale fair-playgevoel zal de arbeiders ter hulp snellen.

Ontgoocheld in de premier

Tony Blair en zijn ministers zullen niet weten wat te doen. Ze zullen meevoelend willen overkomen en aanhoudende verstoring willen vermijden. Maar intussen kunnen ze het zich niet permitteren om grote loonstijgingen toe te kennen. Ondanks een sterke toename van de bijdragen voor de sociale zekerheid, een maatregel die vanaf april 2003 ingevoerd wordt, zal het inkomen van de overheid geprangd worden tussen de ambitieuze uitgavenplannen van New Labour en de gevolgen van de wereldwijde economische recessie. Niettemin zal grote retoriek nog maar eens samengaan met aarzeling, halve toegevingen en, bijna zeker, verdere verstoring.

Het zij-en-wij-gevoel dat onder het publiek leeft, zal nog aangewakkerd worden door het bijna algemene gevoel dat de regering van Blair de verwachtingen niet heeft ingelost. Het wordt in zekere zin onvoldoende ingezien, maar de Conservatieve Partij verloor de macht in 1997 (en kon ze vier jaar later niet teruggrijpen) omdat de kiezers hadden uitgemaakt dat ze de grote openbare diensten ongenegen was: de National Health Service ( NHS), het openbaar onderwijssysteem, het openbaar vervoer en individuele sociale diensten zoals warmemaaltijdenservice voor de bejaarden. De NHS en de andere diensten zijn geen ‘welfare’ in de Amerikaanse betekenis van het woord. De overgrote meerderheid van de Britten rékent er ten stelligste op.

Maar de conservatieven onder Margaret Thatcher en daarna John Major, met hun vrijemarktretoriek en hun privatiseringszucht, werd altijd aangewreven dat ze onverschillig of zelfs vijandig waren ten opzichte van de openbare diensten. Dan zou een Labour-regering het er beter van afbrengen, dachten de mensen. Die zou meer geld uitgeven aan openbare diensten, het moreel van de werknemers oppeppen en misschien zelfs zorgen voor een snellere dienstverlening en een betere kwaliteit. Blair deed weinig specifieke beloften in die trant, maar hij werd wel op basis van zo’n programma verkozen.

Geen fraaie aanblik

Zes jaar later zullen de meeste Britten zich bedrogen voelen. New Labour houdt zich nog altijd kranig, maar er zijn slechts weinig tastbare resultaten. De normen voor lees- en rekenvaardigheid zijn er in de scholen misschien op vooruitgegaan, maar dat is zo goed als alles.

In 2003 zullen, net als in elk jaar sinds Labour aan de macht kwam, de wachtlijsten voor niet-dringende verpleging langer worden. Schoolgebouwen zullen verder aftakelen. Treinen zullen ontsporen. Zelfs buitenlandse bezoekers zullen dat merken. De Londense metro, eens een bron van nationale trots, zal oudere treinen inzetten op steeds meer vervallen sporen en door tunnels rijden die nog altijd de roetsporen van het stoomtijdperk dragen.

In 2003 zal het publiek revanche beginnen te nemen. Zeker zodra de verhoging van de socialezekerheidsbijdragen vanaf april het symbool wordt van de kloof tussen de beloften en de prestaties van de regering-Blair. In mei zal Labour stemmen en zetels verliezen in de Engelse gemeenteraadsverkiezingen. Ook in Schotland en Wales zal de partij stemmen en zetels verloren zien gaan – misschien zelfs haar aandeel in de macht – bij de vierjaarlijkse verkiezing van het Schotse parlement en de Welshe assemblee.

De Labour Party heeft Tony Blair altijd gewaardeerd als een stemmenvanger. Maar tegen midden 2003 wordt hij op dat vlak een stuk minder aantrekkelijk. Gelukkig voor hem moeten de conservatieven zich nog altijd herstellen van de wonden die ze zichzelf tijdens de jaren negentig hebben toegebracht. Het gros van de verliezen van Labour zal dan ook gaan naar de minder gevaarlijke Liberal Democrats en, ten noorden van de grens, naar de Schotse nationalisten.

Maar daarmee zijn de zorgen voor Blair nog niet voorbij. Van bij zijn verkiezing als Labour-leider in 1994 tot in de herfst van 2002 heeft hij zijn partij als een absolute vorst geleid. Iedereen was hem getrouwheid verschuldigd. Niemand durfde zijn autoriteit in twijfel te trekken. Zijn kabinet was levenloos, in zoverre zelfs dat het ophield een traditioneel Brits kabinet te zijn. De Labour-vertegenwoordigers in het House of Commons waren slaafs loyaal, en zelfs de landelijke partijmilitanten deden er het stilzwijgen toe.

Aan die periode kwam in 2002 abrupt een einde met het gekibbel van Labour over Irak. Blair lijkt niet langer een noodzakelijke voorwaarde te zijn voor het verkiezingssucces van Labour, iets wat hij in de jaren negentig wel was. Hij zal verantwoordelijk gesteld worden voor de sociale onrust en voor de publieke onvrede over de Britse openbare diensten. Net als de absolute vorsten uit het verleden, zal hij uiteindelijk absoluut aansprakelijk gesteld worden.

Aan het einde van 2003 zal Tony Blair (als hij dat wil) nog altijd premier zijn. Maar zijn politieke status in eigen land zal tegen die tijd sterk getaand zijn. Hij zal dan ook niet geneigd zijn om zijn reputatie op het spel te zetten met een referendum over een Britse overstap naar de euro. Gezien zijn vastbeslotenheid om nauw te blijven aanleunen bij de Verenigde Staten, zal hij aan het eind van het jaar zelfs populairder zijn in Amerika dan in eigen land. Blair verdient krediet voor de manier waarop hij zijn land geleid heeft op internationaal vlak en hij is zonder twijfel de beste premier die beschikbaar is. Maar geen van die feiten zal hem kunnen beschermen tegen de gramschap van het Britse publiek.

Anthony King [{ssquf}]

De auteur is professor Staatkunde aan de universiteit van Essex, verkiezingscommentator voor de BBC en commentator in de Daily Telegraph.

(2003)

Als socialist kijkt Blair aan tegen een pijnlijke stakingsgolf in de openbare sector die het land zal ontwrichten.

(2003)

Net zoals de absolute vorsten uit het verleden, zal Blair uiteindelijk absoluut aansprakelijk gesteld worden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content