De opmars van het jihadisme

Naarmate de instabiliteit toeneemt, wordt de roep om een interventie tegen Islamitische Staat luider.

In hun verbeelding weten de jihadisten van Islamitische Staat (IS) niet goed of ze de vroegere glorie van de islam herbeleven, dan wel of ze verwikkeld zijn in de laatste veldslagen vóór de Dag des Oordeels. Diegenen die hun thuis verlaten om te gaan vechten in Syrië of Irak beschouwen zichzelf als muhajirun of ’emigranten’, net zoals de volgelingen van de profeet Mohammed, die Mekka verlieten om zich in Medina te vestigen.

Dat soort theorieën wordt verspreid door het glossy onlinemagazine van de IS, Dabiq. In zeker opzicht vertoont de jihadistische fantasie een veelzeggende parallel: de vroege moslims versloegen twee verdorven en uitgeputte rijken, Perzië en Byzantium. IS, dat zich van een basis verzekerde in het oosten van Syrië en vervolgens de grens overtrok om een groot deel van het noorden en het westen van Irak te veroveren, heeft zijn succes evenzeer te danken aan de afschuwelijke leiders in Damascus en Bagdad als aan de dapperheid van zijn krijgers.

Beide multi-etnische staten werden ooit geregeerd door minderheden die aanleunden bij de ultranationalistische Baath-ideologie — totalitair, bruut en bijgevolg broos. In Irak werd Saddam Hoessein omvergeworpen door de Verenigde Staten, die er echter nooit in slaagden het land weer samen te brengen. In Syrië klampt Bashar Assad zich vast aan de macht in een restant van het territorium, deels omdat de Verenigde Staten ervoor terugschrokken om militaire actie tegen hem te ondernemen, en deels omdat hij gesteund wordt door Rusland en Iran.

Postkoloniale staten

In 2015 worden de Verenigde Staten en hun bondgenoten keer op keer geconfronteerd met het dilemma waar ze in 2014 voor stonden in Irak. Afstand nemen van interne conflicten en de jihadisten vaste voet laten krijgen? Of tussenbeide komen en het gevaar lopen meegesleurd te worden in de vijandschappen in moslimlanden, waar vreemdelingen nauwelijks invloed kunnen uitoefenen op de politiek, en tegelijk doelwit worden voor de jihadisten? De broosheid van postkoloniale staten is zichtbaar in heel de Arabische wereld. Overal waar in moslimlanden chaotische regio’s bestaan, is virulent jihadisme altijd een gevaar.

De scheuring in de Arabische wereld wordt groter. Libanon ligt aan de ene, ontvlambare zijde van de soennitisch-sjiitische scheidslijn die helemaal tot in Bahrein loopt en in stand gehouden wordt door de rivaliteit tussen Saoedi-Arabië en Iran. Een andere kloof bestaat tussen de voor- en tegenstanders van politiek islamisme, zoals dat belichaamd wordt door de Moslimbroederschap: Turkije en Qatar stellen zich in verschillende bijna-conflicten op tegen Egypte, Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten. Een afzonderlijke kloof opent zich tussen de regeerders en de geregeerden, met een reeks volksopstanden die leiders aan de kant zetten van Tunesië tot Egypte, maar eindigden in een verschrikkelijke burgeroorlog in Syrië.

Net als Irak is ook Libië er niet in geslaagd een stabiel bewind op poten te zetten, nadat het Westen had geholpen om een tiran omver te werpen. Dat kan nog altijd een externe tussenkomst uitlokken. Egypte flirtte met de democratie en de Moslimbroederschap, maar het weer ingevoerde militaire regime blijkt brutaler en verstikkender te zijn dan het ooit onder Hosni Moebarak was. Hoe dan ook, de Sinaï is een ander toevluchtsoord voor jihadisten geworden. En Jemen is in constante beroering.

Een andere gordel van onderling verbonden conflicten loopt ten zuiden van de Sahara. Aan het ene uiteinde, in Mali, voorkwam een Franse tussenkomst in 2013 dat de hoofdstad Bamako in handen van jihadisten viel. Aan de andere zijde helpen Afrikaanse troepen en de VN, met steun van het Westen, Somalië te bevrijden van de Shabab, een andere radicale militie. Die interventies zijn echter broos en omkeerbaar. Bovendien lopen daar een heleboel verontrustende brandhaarden tussendoor, met als belangrijkste Nigeria, waar Boko Haram zijn eigen kalifaat heeft gevestigd in grote delen van de Borno-staat.

Overmoed vs. voorzichtigheid

De Verenigde Staten en Europa worden geconfronteerd met vragen om militaire bijstand. In Afghanistan en Irak hebben westerse strijdkrachten getoond dat ze erg goed zijn in het vernietigen van doelwitten, maar slecht in het opbouwen of wederopbouwen van staten. Indirecte hulp aan lokale bondgenoten is doorgaans beter dan rechtstreekse interventie. Het gevaar bestaat dat het Westen zijn overmoed verliest en ten prooi valt aan overdreven voorzichtigheid.

De Amerikaanse oorlog om “IS terug te dringen en uiteindelijk te vernietigen” is niet goed begonnen. De jihadisten zetten hun opmars voort, ondanks de luchtbombardementen. Mettertijd moet een Amerikaans militair ingrijpen waarschijnlijk IS een halt toeroepen. Maar dan moeten de Verenigde Staten wel hun beleid van ‘no boots on the ground‘ laten varen, speciale eenheden uitsturen om de Iraakse gevechtseenheden te verstevigen en betere luchtaanvallen uitvoeren. Het alternatief is dat de jihadisten meer overwinningen gegund worden, wat hun imago als onoverwinnelijke, goddelijk geleide strijders enkel maar versterkt.

De auteur is redacteur Midden-Oosten en Afrika vanThe Economist.

ANTON LA GUARDIA

Het gevaar bestaat dat het Westen zijn overmoed verliest en ten prooi valt aan overdreven voorzichtigheid.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content