De ontspoorde Katanga Business

De Congolese mijnbouw staat voor een spectaculaire heropleving. In Katanga is een heuse industriële revolutie aan de gang. De hoeraberichten zijn niet uit de media te slaan. Nochtans is het tegendeel waar. De Congolese mijnbouw staat niet eens op het niveau van honderd jaar geleden. En als er al een heropleving komt, dan zullen de Congolezen de laatsten zijn om daarvan te profiteren.

In zijn film ‘Katanga Business’ (vanaf vandaag in de bioscoop) schetst de Belgische documentairemaker Thierry Michel de ‘industriële revolutie’ die hij meent te zien in de Congolese mijnstreek Katanga. De werkelijkheid is helemaal anders: in Katanga is al meer dan tien jaar een nooit geziene industriële achteruitgang aan de gang.

Indrukwekkend productieapparaat

In 1906 begon het Belgische Union Minière du Haut Katanga (UMHK) met industriële mijnontginning in Congo. Het bedrijf bouwde een indrukwekkend productieapparaat op, dat na de nationalisering in handen kwam van het staatsbedrijf Gécamines. Tot het einde van de jaren tachtig was de Congolese mijnbouw een moderne machine. Gécamines produceerde tot begin 1990 ruim 470.000 ton geraffineerde koper en 16.000 ton kobalt van minstens 99 procent zuiver metaalgehalte. Maar daarna ging het steil bergaf. Vandaag stelt de productie nauwelijks nog wat voor. Gécamines produceert jaarlijks nog 27.000 ton koper. Dat is minder dan de 30.000 ton die de ambachtelijke koperdelvers aan het begin van de twintigste eeuw naar boven haalden.

“Vanaf 1990 werden de mijnen leeggeroofd en verpatst aan amateurs. Onder Mobutu werden alleen de mijnopbrengsten afgeroomd, dat was erg. Nu is het catastrofaal”, zegt een gewezen kaderlid van de vroegere mijnreus (die niet bij naam genoemd wil worden, al onze gesprekspartners willen trouwens anoniem blijven). “De economische crisis is een gemakkelijk excuus voor de dramatische situatie van Congo en van zijn mijnsector in het bijzonder, maar dat is nonsens. Onder degelijk management zijn de mijnen van Katanga altijd rendabel.”

Alle kenners zijn het erover eens: hoe zwaar gehavend Gécamines ook was, het was een machine die relatief snel heropgestart had kunnen worden. Maar zelden of nooit wordt gezocht naar de oorzaken van het wegglijden, sinds het begin van de jaren negentig, naar primitieve vormen van mijnexploitatie.

Op eigen kracht

Hoe kon de koperproductie van Gécamines in 1990 abrupt in elkaar zakken? Omdat de instorting van draagpijlers in de ondergrondse mijn van Kamoto (Kolwezi) samenviel met het stopzetten van een investeringsplan van de Wereldbank. Gécamines zou de helft van de geplande één miljard dollar aan nieuwe investeringen aanbrengen uit eigen reserves. Maar in een poging om de jonge democratie naar zijn hand te zetten, had president Mobutu 500 miljoen dollar van het staatsbedrijf naar Kinshasa afgeleid. De instorting van Kamoto viel samen met het financiële gat dat Mobutu geslagen had.

Net voor zijn val, sloot de president in 1996 – na een internationale aanbesteding – een akkoord met het Zweedse Lundin Holdings in een poging om Gécamines uit zijn as te doen herrijzen. Lundin zou om te beginnen 250 miljoen dollar neertellen voor de ertsrijke en ongerepte mijnconcessies van Tenke-Fungurume. 250 miljoen dollar, aangevuld door aanboren van ertsrijke afvalbergen en ontginning van kleine mijnen, zou Gécamines via autofinanciering op eigen kracht uit het dal kunnen trekken. Daarop inspelend nam de Fins-Amerikaanse kobaltverwerkende OMGroup George Forrest in de arm om zijn ertsbevoorrading veilig te stellen. Forrest, een plaatselijke aannemer, zwemt als een vis in de Congolese wateren. Hij effende de weg voor Katanga Mining, dat later zonder openbare aanbesteding de hand kon leggen op de belangrijkste mijnen en fabrieken.

Maar de machtsovername in 1997 door Laurent-Désiré Kabila doorkruiste het relanceplan. Kabila had westerse mijnbedrijfjes allerlei toezeggingen gedaan. Na de machtswissel veranderde de Wereldbank het geweer van schouder: de mijnen moesten worden geprivatiseerd. Ze selecteerde International Mining Consultants (IMC) om een nieuw relanceplan uit te werken. IMC kwam echter met een voorstel om alleen het management van Gécamines te privatiseren. De leiding zou via internationale aanbesteding worden toevertrouwd aan een team ervaren internationale mijnexperts. Een uitverkoop van de mijnen, fabrieken en activa was dus niet nodig.

Georganiseerde mijnroof

Het IMC-plan maakte een snelle heropstart van een moderne mijnindustrie in Katanga mogelijk. Bovenal knipte IMC de financiële navelstreng voor politieke doeleinden naar Kinshasa door. Ook een herstructurering en herfinanciering van de twee miljard dollar schuldenlast van Gécamines was mogelijk, dankzij de activa en miljarden aan ertsreserves. De relancestrategie van IMC stierf echter een stille dood. Congolese politici, plaatselijke en buitenlandse privébelangen – niet zelden vanuit fiscale paradijzen – zagen hun kans schoon om voor een habbekrats beslag te leggen op de mijnen. Meer nog, ze zouden voor eigen profijt aan mijnuitbating kunnen doen.

Door het lange dralen en getouwtrek in Kinshasa over de toekomst van Géca-mines, begonnen duizenden werklozen -uit overlevingsdrang – met blote handen en schoppen aan artisanale mijnexploitatie te doen. Smokkelaars kregen de vrije hand. Terwijl activa en mijnen in duistere omstandigheden verpatst werden aan allerhande bedrijfjes zonder reële mijnervaring, bleven de multinationale en beursgenoteerde mijnbouwgroepen (zoals Anglo American, BHP Billiton, Rio Tinto) afzijdig. Op één uitzondering na: Freeport McMoRan verwierf Tenke-Fungurume van Lundin.

Rond de jongste eeuwwisseling was het wegglijden van een moderne mijnbouw in Katanga naar een informele en artisanale uitbuitingseconomie een feit.

Bombarie

De Canadees Paul Fortin werd begin 2006 door de Wereldbank aangesteld tot nieuwe topman van Géca-mines. Althans van wat nog overbleef, want intussen was het mijnbedrijf 80 procent van zijn bodemreserves kwijt. De kroonjuwelen – Kamoto en KOV – waren zonder openbare aanbesteding doorgesluisd naar Kinross-Forrest en Nikanor. Gécamines was nog slechts een holdingmaatschappij met kleine minderheidsparticipaties in een dertigtal ‘partnerships’. “Fortin had dus niet meer de hefbomen in handen voor een ernstige relance”, zucht een plaatselijke ingenieur. “Toen zijn werkgever, het Franse consultancybedrijf Sofreco, in 2007 Fortins contract niet wilde vernieuwen wegens ‘incompetentie’, werd hij op verzoek van president Kabila in zijn functie gehandhaafd. Volgens critici omdat hij probleemloos de voorgelegde mijncontracten ondertekent.”

Met veel bombarie werd onlangs aangekondigd dat Katanga in 2008 bijna één miljoen ton had geëxporteerd of 69,6 procent meer dan het jaar tevoren. “In werkelijkheid slaan die records enkel op brute mineralen”, grimlacht een kaderlid. “Slechts 18,3 procent is zuiver kobalt- en kopermetaal.” Robert Crem, een gewezen topman van Gécamines, zet die ‘industriële revolutie’ nog meer in perspectief: “Ten tijde van UMHK en Gécamines produceerden we drie miljoen ton dergelijke mijnproducten per maand!”

De meeste nieuwkomers in Katanga werden geveld door de wereldcrisis, nu hun beurskoersen tegenover vorig jaar gemiddeld 88,6 procent gezakt zijn. Ze beweren dat mijnuitbating bij een koperprijs van 3600 dollar (tegen 9000 dollar per ton in augustus 2008) niet langer rendabel is. “Komaan zeg, wij hadden concrete plannen die zelfs bij een koperprijs van 1600 dollar per ton nog bijzonder rendabel zouden zijn geweest. We waren bereid één miljard dollar te investeren, als het omgevingsklimaat dit mogelijk had gemaakt”, getuigt Paul Pauwen, die in 1995 consulent was voor een Zuid-Afrikaanse major.

Waarnemers ter plekke noemen TenkeFungurumeMining (TFM) waarin Freeport McMoRan bijna twee miljard dollar investeert voor een jaarcapaciteit van 300.000 ton geraffineerd kopermetaal, het enige geloofwaardige project.

Geen toegevoegde waarde

Katanga Mining Ltd. (KML, de fusie van Kinross-Forrest en Nikanor) was eind vorig jaar virtueel failliet. Het kwam, in ruil voor een kapitaalinjectie van 265 miljoen dollar, voor 88 procent in handen van de Zwitserse trader Glencore. “Glencore hoopt zo op termijn de wereldprijs voor kobalt te controleren. Als belangrijkste kobaltproducent was Gécamines vroeger de internationale prijszetter. Ook die troef zijn we kwijt”, zegt een Congolese zakenman.

Hoewel de meeste productie vandaag afkomstig is van artisanale ‘ creuseurs’ zou Katanga over enkele jaren, na de relance van TFM, KML en enkele kleinere projecten, één miljoen ton geraffineerd kopermetaal kunnen produceren. “Dat lijkt goed nieuws, maar wat is de toegevoegde waarde voor Congo en Katanga?”, reageert een gewezen kaderlid van Géca-mines. “Die massale productie zal de wereldprijs drukken. Nog erger is dat ze onze ondergrond leeghalen zonder plaatselijke toegevoegde waarde te creëren. Er is geen sprake van verwerkende industrie; neerwaartse diversificatie is in de verste verte niet te bespeuren.”

Zijn collega verwijst naar de schamele negen miljard dollar over een periode van dertig jaar die Paul Fortin in 2007 vooropstelde. “9 miljard in dertig jaar! Ga je daarmee aan streekontwikkeling en welvaartcreatie doen? Plaats dat tegenover de geschatte 300 miljard dollar aan reserves in de Katangese ondergrond. Miljarden zullen verdwijnen in de zakken van buitenlandse aandeelhouders en hun Congolese handlangers”, zeggen beiden verontwaardigd.

Vorig jaar kondigde Fortin aan dat Chinese investeerders 9 miljard dollar in Congolese infrastructuurwerken zouden willen stoppen. Maar die deal is nog altijd niet goedgekeurd door de Chinese regering. (T)

Door Erik Bruyland

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content