De lichtheid van het antiglobalisme (deel 3)

Voor welk ideeëngoed de antiglobalisten staan, is intussen algemeen bekend. Maar blijven hun hardnekkig verdedigde slogans ook overeind als we ze toetsen aan de realiteit en de recentste economische studies? Deel 3 van onze analyse.

Aanklacht: de vrijemarkteconomie verloedert genadeloos het milieu

Het milieu van onze aarde getuigt van een merkwaardige gezondheid. Bespreek. Indien dit het onderwerp zou vormen van een examenvraag zouden de meeste studenten er zich allicht als leeuwen op storten en het gestelde trachten te logenstraffen met een waterval aan klachten: van lokale rookhinder tot mondiale klimaatwijzigingen, van de uitroeiing van bossen tot de tomeloze expansie van wegen en steden, van vergiftigde havensteden tot de uitroeiing van diersoorten. Nochtans zouden net die studenten die op het gestelde een bevestigende commentaar formuleren, de meeste punten moeten krijgen,” zo schreef het Britse kwaliteitsblad The Economist aan het eind van de 20ste eeuw.

De passage schoot heel wat milieuactivisten _ en een grote groep antiglobalisten _ in het verkeerde keelgat. Nochtans bestaat er heel wat onderzoeksmateriaal dat de verrassende stelling van The Economist onderbouwt. Zo publiceerde het Londense Institute of Economic Affairs (IEA) in 1999 een uitgebreide studie over de kwaliteit van het leefmilieu in Noord-Amerika en Engeland. Zoals grafiek 1 ( Concentratie in de lucht) aangeeft, is de verspreidingsgraad van sterk vervuilende stoffen _ zoals roet, lood, stikstof-, koolstof- en zwaveldioxide _ sinds de jaren zeventig behoorlijk afgenomen in Noord-Amerika en Engeland. Er bestaat geen reden om aan te nemen dat de evolutie in andere industrielanden daar aanzienlijk zou van afwijken.

Dé referentiestudie voor de samenhang tussen welvaart en milieukwaliteit blijft evenwel die van de Amerikaanse economen Gene Grossman en Alan Krueger. Het duo analyseerde op basis van de gegevens van het Global Environmental Monitoring System de kwaliteit van het leefmilieu in steden uit 66 landen, zowel rijke als arme. De relatie tussen de kwaliteit van het leefmilieu en het inkomen per capita kan volgens Grossman en Krueger worden samengevat in een omgekeerde U-curve (zie grafiek 2: Verband tussen inkomen en vervuiling). Beide economen besluiten: “In tegenstelling met de alarmkreten van milieugroepen vinden wij geen evidentie dat economische groei onherstelbare schade toebrengt aan het milieu. Een toename van het nationaal inkomen geeft aanleiding tot een verslechtering van de ecologische omstandigheden in de armste landen, maar lucht- en waterkwaliteit gaan er weer op vooruit zodra het inkomen een kritisch niveau overschrijdt.”

Nagenoeg gelijktijdig met Grossman en Krueger concludeerde ook Indus Goklany, een ingenieur die onder meer werkte voor het Environment Protection Agency in de VS, dat “rijkdom leidt tot properheid”. Naarmate rijkdom en welvaart toenemen, stijgt immers ook de bekommernis om de kwaliteit van het milieu.

Onvoldoende echter, zo menen de antiglobalisten en milieuactivisten. Ze gaan er weliswaar mee akkoord dat bepaalde ‘klassieke’ vormen van milieuaantasting afnemen, maar voegen er meteen aan toe dat heel andere, acute problemen rijzen. De opwarming van de aarde, de dreigende uitroeiing van het tropisch regenwoud, en de almaar toenemende ontbossing wereldwijd zijn maar enkele van de meest opvallende nieuwe bedreigingen die worden veroorzaakt door de vrijemarkteconomie en het kapitalisme, zo menen ze.

Paul Joskow, directeur van het Center for Energy and Environmental Policy Research van het Massachusetts Institute of Technology (MIT), geeft toe dat niemand kan ontkennen dat de temperatuur op aarde stijgt. “Maar,” zo voegt Joskow eraan toe, “de oorzaken en vooral de gevolgen van die temperatuurstijging moeten nog verder worden onderzocht.” Tot op heden wees iedereen naar de CO

Aanklacht: de vrijemarkteconomie bedreigt de democratie

Heeft u ooit een belastingbrief van Nike gekregen? Kan het sportschoenenbedrijf ervoor zorgen dat u de nor wordt ingedraaid? Kan de multinational u oproepen om de wapens op te nemen? Kan Nike u beletten een paspoort te krijgen en aan een wereldreis te beginnen? Niet alleen Nike kan dat niet, ook Microsoft, Coca-Cola, McDonald’s, Shell, Unilever en consorten hadden die macht niet in het verleden, hebben haar niet in het heden en zullen haar nooit verwerven in de toekomst.

Voor de neus van Geert van de lay-outafdeling van Trends hangt een affiche voor Betty’s Blond. Betty van Big Brother I is immers de moeder van een biermerk van brouwer Van Honsebrouck. En meteen onthult Betty een onderschat verschijnsel: dat van de onwaarheden die worden verteld over de globalisering. De globalisering zou immers de grote bedrijven groter maken en de kleine kleiner. De consument zou het slachtoffer zijn en een willoze marionet worden in de handen van Nike en andere “iconen van het kwaad”.

Noreena Hertz van Cambridge University schrijft in ‘The Silent Takeover’: “51 van de 100 grootste economieën ter wereld zijn nu ondernemingen”. Een onterechte bewering: het is immers onzinnig om de ‘macht’ van een onderneming te vergelijken met de ‘macht’ van een staat. Het nationaal inkomen van een land is een optelsom van toegevoegde waarde. De omzet van een onderneming is een optelsom van toegevoegde waarde plus de productiekosten. Hertz vergelijkt dus appelen met peren. Nochtans verzinkt de macht van een onderneming in het niets bij de macht van een land, hoe armtierig het ook is. In een recente studie beklemtoont The Economist dat fundamentele punt: de toegevoegde waarde van Microsoft bedraagt 20 miljard dollar per jaar, hetzelfde bedrag als het nationale inkomen van Uruguay. Maar hoeveel macht oefent Bill Gates uit over de burgers van Uruguay?

Honderd jaar geleden schreef Karl Marx: “Eén kapitalist doodt er altijd veel”. Een zinnetje waarmee hij wilde aangeven dat een slinkend aantal kapitalisten de markt zal monopoliseren. Laten we onder meer kijken naar de biermarkt voor de discussie over marktmacht. Meteen blijkt dat de internationale bierverkoop geen speeltje is van een handvol multinationals _ een conclusie die trouwens opgaat voor 95% van alle bedrijfstakken. Het Amerikaanse merk Budweiser, de sterkste klepper, haalt 3,6% van de wereldbiermarkt, een zee van 1,3 miljard hectoliter. De biermarkt is, net zoals zo veel andere markten, versnipperd. Vele aanbieders en merken pikken marktsegmenten in. De versnippering groeit eerder dan ze daalt.

Bekijk Tsjechië, net zoals België een land van bierproevers. Na de val van het communisme botte het ondernemerstalent dat vijftig jaar was gesnoeid. Zeventig microbrouwerijen begonnen. Daarvan overleven er vandaag vijftig en de strijd tussen klein en groot _ Interbrew en het Zuid-Afrikaanse South African Breweries _ is onbeslist. De kleintjes mikken op bijzondere brouwsels en kwaliteit en de grote op plassen pils. Interbrew heet ‘the world’s local brewer’ te zijn en het Nederlandse Heineken pronkt met de boodschap dat zijn pils door de slokdarmen sijpelt in 170 landen. Heineken is het meest internationale biermerk. Budweiser kan je drinken in de betere Antwerpse en Brusselse cafés. Bud vloeit uit de brouwketels van het Amerikaanse Anheuser-Busch: ‘the biggest brewer in the world’. Is de biermarkt een voorbeeld van de globalisering? Wordt de markt ontoegankelijk voor nieuwe brouwers? Is de globalisering een vuurstorm voor elk bedrijf dat geen miljarden omzet incassseert? Wie naar de fusies en overnames in de bierbranche kijkt, zal geneigd zijn ja te antwoorden op deze vragen. Ten onrechte: de jongste twee jaar waren de meest actieve voor fusies in de geschiedenis van het brouwen. Dat heeft geleid tot de scherpe aanval van de Britse Competition Commission op Interbrew. De Belgische brouwer kreeg verbod om Bass te kopen, omdat hij anders een té belangrijk marktaandeel zou hebben verworven. Bier is geen branche met een strategisch belang als de luchtvaart of de energie. Toch zijn regeringen niet geneigd om hun nationale markt zomaar te openen. De Duitsers plaagden tientallen jaren de Europese grote brouwers met hun Reinheitsverbot (reglementen voor de zuiverheid van het bier).

Bier is, ondanks de koopdrift van Interbrew, Heineken en SAB, een van de minst geglobaliseerde producten. Negen op tien van de blikjes Buds laven de dorstigen in Amerika. Meer dan 60% van Heinekens bier en bijna 70% van het Deense Carlsberg wordt geconsumeerd in de Europese Unie.

In de hitparade van Interbrand, een lijst met de meest succesvolle wereldmerken, verschijnen twee biermerken in de top-75. De toptwintig van de biermerken is amper goed voor iets meer dan een kwart van de ‘globale’ bierconsumptie.

Belgen kennen bier en Stella, een woord dat ze opslorpen van kort na de wieg. Die branche kunnen we dus goed inschatten. Wat echter opgaat voor het bier en de wederwaardigheden van Interbrew is eveneens de werkelijkheid voor andere bedrijven en branches. Pankaj Ghemawat van Harvard en Fariborz Ghadar van Penn State hielden, na andere onderzoekers, de bewering van Karel Marx (zie hoger), geïmiteerd door Noreena Hertz, tegen het lamplicht. Zij publiceerden in de zomer van 2000 teksten en tabellen in Harvard Business Review onder de hoofding: ‘The Dubious Logic of Global Megamergers’ (de dubieuze logica van de grote wereldfusies). Ghemawat en Ghadar concluderen dat sedert de Tweede Wereldoorlog de concentratiegraad in twintig sleutelsectoren zakte, dus dat er meer aanbieders zijn van producten en diensten dan in 1945. De oliesector telt meer dan twintig concurrenten van een vergelijkbare grootte en is minder geconcentreerd dan vijftig jaar geleden. Ghemawat en Ghadar: “Empirisch onderzoek toont dat global _ or globalizing _ industries een zwakkere concentratiegraad kennen sedert de Tweede Wereldoorlog.”

De opa van de globaliseringsmodellen is de theorie van de comparatieve kosten van David Ricardo van het begin van de negentiende eeuw. Ricardo bestudeerde twee landen, Portugal en Engeland, die elk een apart product maken, respectievelijk portowijn en kledingstof. Ricardo toonde aan dat zolang Portugal relatief gezien beter gepositioneerd was om porto te maken (door de druiven, de zon, de aarde) en Engeland om kledingstof te fabriceren (door de fabrieksgewijze productie, de handigheid van de vaklui, het klimaat), de beide landen zich beter konden specialiseren. Deze specialisering bleef steekhoudend, zelfs als één van de landen in het algemeen doelmatiger produceerde. Veel experts hebben hierin een theorie gezien die wijst op concentratie, op het verdwijnen van de kleine producenten. Ten onrechte: Ricardo had het over geografische concentratie en niet over het aantal bedrijven dat de activiteit uitoefent. Portugal is nog steeds het centrum van de porto en 30.000 kmo’s en zeventig exporteurs opereren op die nationale markt.

Is de theorie van de schaalgrootte van een bedrijf (je hebt een optimale grootte voor elke onderneming) dan fout? Schaalvoordelen die leiden tot een hoge concentratie zijn wereldwijd de uitzondering. Ze leveren winst op in weinig gevallen. Een bekend voorbeeld is de industrie van de kleurenfoto’s. Als een branche een grote technologische doorbraak beleeft, zullen de ondernemingen die het meest investeren in die innovatie grote voordelen behalen. Deze proactieve ondernemers verdrijven dan de treuzelaars. In 1960 was de zwartwitfilm aan het einde van zijn innovatiecyclus. De fotografen verkozen meer kleur en Kodak won de race door de investeringen van zijn concurrenten te overklassen. Vandaag vormen Kodak en Fuji in de klassieke kleurfilm een duopolie (een markt gedeeld door twee producenten). Terug naar Ghemawat en Ghadar, die zich afvroegen of de ervaring in de kleurfilmindustrie representatief was. Daarvoor hanteren ze de Herfindahl-index, die de concentratiegraad van een sector aangeeft. Als drie ondernemingen een branche overheersen, dan bedraagt de Herfindahl-index 0,33. De Herfindahl-index van de olienijverheid staat vandaag op 0,05 (want er zijn twintig vergelijkbare operatoren). Men kan argumenteren dat olie, bauxiet, zink en koper _ waarvan het Herfindahl-cijfer nog steeds daalt _ grondstoffen zijn en dat daar politieke ingrepen van staten kunnen meetellen om te deconcentreren. Dat is echter niet het volledige verhaal. Kijk naar de autobranche. General Motors, Ford en Toyota controleren vandaag 39% van de markt, minder dan GM alleen bezat in 1950. Microsoft is een reus, maar bestaat niet zonder een humus van duizenden succesvolle softwarebedrijven. In veel sectoren beletten nichespelers, lagekostenproducenten en kmo’s de overheersing van wereldkoningen. Nieuwe entrepreneurs duiken in de vrijemarkteconomie elke seconde op uit het schaarhout om een neus te zetten naar de biggies.

Frans Crols Johan Van Overtveldt

Johan Van Overtveldt

Er bestaat geen wetenschappelijke evidentie dat economische groei onherstelbare schade toebrengt aan het milieu.

Hoe sneller de arme landen zich economisch ontwikkelen, hoe beter dat uiteindelijk voor het milieu is.

In tegenstelling met wat de antiglobalisten beweren, raakt de markt almaar meer versnipperd.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content