De kameraden

Forges de Clabecq, donderdag 25 januari 1996. De délégués kunnen hun oren niet geloven. Zij rekenden op 1000 ontslagen ; maar enkel de direktie stapt op. Op straat maken de “métallo’s” zich klaar voor wat komt. Winnen of verliezen doet er niet toe. Een echte kameraad sterft in de strijd, niet in zijn bed.

“In 1992 heeft Dieu ons nog gered. Nu moeten we op de duivel rekenen.” In café La Mairie, hartje Clabecq, deelgemeente van Tubize, is de stemming bedrukt. En strijdvaardig.

In 1992 stond Forges de Clabecq aan de rand van de afgrond. Walloniës kleinste staalfabriek goed voor een jaarlijkse produktie van zowat 1 miljoen ton, vooral halfafgewerkte, staalplaten (10 keer minder dan Cockerill Sambre, 20 keer minder dan Arbed) kreeg toen van Dieu Guy Spitaels, op dat moment voorzitter van de Waalse gewestregering, 500 miljoen overlevingskrediet. De SWS ( Société wallonne pour la Sidérurgie), de grootste aandeelhouder van de Forges, was de go-between.

Maar vandaag kan le Guy niks meer doen. “Ze hebben hem uitgerangeerd,” weten ze in Clabecq. Zijn opvolger, Robert Collignon ( PS), heeft een studie besteld. Iemand van een studiebureau, de in Frankrijk residerende Belg Marcel Genet ( Laplace Conseil) een cravate noemt men zo iemand in café La Mairie gaat uitmaken hoe Clabecq verder moet. Tegen uiterlijk 31 maart 1996 moet Genet zijn definitief scenario aan SWS voorleggen. Zo lang moet Clabecq overleven. SWS, dat het bedrijf nu helemaal heeft overgenomen, trekt daarvoor 400 miljoen frank uit.

Nochtans weet elkeen hier wat moet gebeuren. Roberto Dorazio, de hoofddélégué van het socialistische FGTB, die zowat 70 % van de arbeiders van Forges de Clabecq verenigt, verkondigt het luidop : “Waarom steekt Cockerill Sambre waar de Waalse overheid het ook voor het zeggen heeft miljarden in Eisenhüttestadt ( nvdr van het overgenomen ex-Oostduitse Eko Stahl) én niet in Clabecq ?” Zijn evenknie Manu Fernandez van de kristelijke CSC gaat akkoord : “Wij willen rekening houden met de ekonomische realiteit. Maar tellen wij minder mee dan de anderen ?”

LOONINLEVERING WERD LENING.

De sidérurgistes van Clabecq pikken het niet dat Cockerill Sambre (CS) indertijd via het staalplan 170 miljard frank steun kreeg en dat de Europese Kommissie hen nu alle steun weigert. En ze zijn en vrais colère omdat CS-topman Jean Gandoisten persoonlijke titel zetelt in de raad van bestuur van de Forges de Clabecq, ” sans engager Cockerill Sambre“.

Vroeger, vroeger was het allemaal beter. En anders. Zeker vóór 1992. In september van dat jaar liet het Franse Usinor-Sacilor weten dat het Clabecq wou overnemen ; zij het ten koste van 1500 van de 2200 jobs. De syndikaten reageerden furieus, in oktober zagen de Fransen van hun plannen af en Dieu Spitaels kwam ter hulp. De mannen moesten wel 10 % loon inleveren, ook al werd dat, dankzij le syndicat, omgezet in een lening aan het bedrijf. Tegen 9 % rente. Driehonderd camarades verlieten de Forges toen ; de meesten gingen op prepensioen. Zij konden, extra voordelig, een huisje kopen in La Cité, aan de andere kant van de spoorlijn Brussel-Charleroi, een wirwar van straten vol arbeidershuisjes ; eigendom van de Forges.

“Het eerste jaar heb ik dag en nacht geknutseld,” lacht één van de prépensionés in het Maison du Peuple van Tubize. “Nu draai ik met mijn vingers.” Hier, in het volkshuis, ontmoet hij de mecs van ‘t fabriek, de camarades van ‘t atelier. Vroeger vertelde hij de heldendaden ; nu moet hij aan de lippen van de anderen hangen. ” Ils n’ont pas pris mon boulot ; ils ont pris ma vie.

TWEE HANDEN OP EEN BUIK.

Clabecq en de Forges ? Dat waren twee handen op één buik, heet het in de cafés rond de Saint-Jean-Baptiste-kerk van Clabecq. L’Union faisait la force. Op het dorpsplein pronkt het standbeeld van de gebroeders Edouard-Guillaume (1796-1858), Charles-Henri (1827-1891) en Jossé-Philippe-August Goffin (1830-1887), respektievelijk stichter van Les Usines de Clabecq, konstrukteur van plaatwalserijen, en eigenaar van de Forges de Clabecq. Het standbeeld werd betaald door ses employés et ses ouvriers reconnaissants.

DOODSTEEK VOOR GEMEENTEN.

Nu is het al danig anders. Zelfs Jossé Goffin zou de Forges vandaag niet herkennen. Veel rest er dan ook niet meer. De Goffins bouwden hun imperium uit lang nadat keizerin Maria-Theresia op 19 juli 1752 toestemming gaf om in Clabecq, aan de Zenne, op een plaats waar zich een waterval van 2m72 hoog bevond, een korenmolen te herbouwen om ijzer te smeden. In 1819 pas investeren de Goffins in vier macas, grote hamers om het ijzer te smeden, en in een calebasserie, een smeltkroes. Dat jaar stichtten ze de Fonderie et Platinerie en fer de Clabbeck ; pas op 1 januari 1909 wordt de nieuwe fabriek met hoogovens en een staalgieterij operationeel ; de NV Forges de Clabecq is van een verwerkend een producerend bedrijf geworden. In 1959 verdwijnen de Goffins uit de Forges en verdwijnt de Forges uit Clabecq. Dat jaar wordt immers een heel nieuw complex gebouwd, aan de overzijde van het kanaal… op grondgebied Ittre. Maar dat willen ze in Clabecq niet geweten hebben.

In Ittre zelf heerst momenteel paniek. Een kwart van de aktieve bewoners werkt er op de Forges. Burgemeester Daniel Vankerhove heeft het opmaken van de begroting 1996 uitgesteld. Als de Forges sluit, moet de gemeente de buiksriem aanhalen. De “métallo’s” zijn, met een hoog belastbaar loon immers een welgekomen bron voor de gemeentekas.

Razend zijn de “métallo’s” op één van hun direktieleden on ne sait pas qui, mais on le trouve die onlangs tegenover Le Soir stelde dat het bedrijf, “indien de arbeidskost op Brits niveau lag, tussen juni 1994 en 1995 geen 160 miljoen frank verlies had gemaakt, maar 1,2 miljard frank winst.”

Bij British Steel kost een arbeider 1,070 miljoen frank per jaar ; 60 % van zijn spiegelbeeld in Clabecq (zie tabel). Tussen juni 1994 en juni 1995, het laatste volledige boekjaar, betaalde Forges de Clabecq 3,7 miljard frank aan lonen, RSZ en pensioenen. Aan het Britse tarief was dat 2,2 miljard geweest ; 1,2 miljard frank minder.

DIREKTIE WIL NIET WERKEN.

De arbeiders reageren furieus op dit rekensommetje. ” Je n’ai jamais trouvé 1,7 million dans ma poche,” fulmineren ze. Voor hen is er is maar één probleem op de Forges : ” La direction ne veut plus travailler.”

In die overtuiging worden ze even later gesterkt wanneer hun délégués terugkeren van de bijeenkomst met de direktie in het Motel de Nivelles in Nijvel : vader Pierre (67j.) en zoon Bernard Dessy (41j.) trekken zich terug uit de raad van bestuur van Clabecq. ” La dynastie des maîtres des forges est finie,” reageren de “métallo’s”.

De voorbije decennia van Clabecq zijn dan ook overheerst door het familiale gevecht aan de top ; een achterhoedegevecht ook tussen twee financiële groepen. Begin deze eeuw raakte de Forges in handen van de familie Germeau-Bonnet. Begin de jaren twintig doet Emile Dessy er zijn intrede. Hij wordt er de rechterhand van Eugène Dermeau. En hij overvleugelt hem. In 1947 wordt Dessy direkteur-generaal, in 1957 gedelegeerd bestuurder, in 1965 voorzitter. De Forges is vanaf dan van de Dessys. En van de, toenmalige, Compagnie Bruxelles Lambert. Cobepa, dat de familie Germeau-Bonnet steunde, lijdt een nederlaag. De belangen van de familie Dessy zijn echter, ook vandaag, gevrijwaard. Ze waren voor 21,3 % eigenaar van de Forges de Clabecq via Socindus, een 100 %-dochter van Sococlabecq, een beursgenoteerde holding waarin de familie Dessy 32 % bezit en waarvan de aandelenportefeuille vooral gevuld is met Petrofina, Electrabel, CBR en Electrafina.

Wanneer het nu echt is beginnen fout gaan met Clabecq ? Wel, volgens de ingenieurs ceux qui pensent qu’il sont plus que nos autres, dixit les camarades in 1974, het memorabele jaar dat de hele ijzer- en staalindustrie in een diepe krisis stortte. Volgens zij die het kunnen weten, de “métallo’s” dus, sinds 1977, het jaar van de gemeentefusies. Per 1 januari 1977 is Clabecq, 4500 inwoners, opgeslorpt door Tubize, 20.000 zielen. En dat zint die van Klabbeck niet.

DE ECHTE TERRORIST.

Stempelen kunnen ze nog in hun gemeente ; voor alle andere paperasserie moeten ze la Sennette over, naar de mairie in Tubize.

Daar zetelt voormalig minister Raymond Langendries ( PSC) als burgemeester ; verkozen als lijsttrekker van de Renouveau Communal, een eenheidslijst tussen PSC, dissidente PS‘ers en onafhankelijken. De camarades van de PS zitten er op de oppositiebanken ; Langendries haalde de liberale PRL binnen. En die PRL is vandaag in Clabecq en wijde omstreken de absolute kop van Jut.

Louis Michel, de président van de PRL, heeft het geriskeerd op de RTBf-televisie te verklaren dat Wallonië “in plaats van verloren geld te investeren in de Forges beter aan rekonversie zou denken.” Michel wil een taksvrije KMO-zone in Clabecq. Daar hebben de mannen van de Forges maar één uitleg voor : ” Michel : c’est le vrai terroriste.”

De KMO’s zouden hier straks taksvrij terecht kunnen, terwijl zij, de “métallo’s”, opkijken tegen 8 % personenbelasting en 2400 opcentiemen op onroerende voorheffing ; de hoogste cijfers van heel Waals-Brabant.

Neen, Michel die is in Clabecq niet meer gewenst. Als ‘t moet, gaan ze het hem zelf zeggen. En die journalisten moeten ook oppassen. Ils sont tous vendus. Uren komen ze hier filmen en dan tonen ze zes sekonden.

DERDE WERELDOORLOG IS OPLOSSING.

Een RTL-reporter weet intussen wat ze in Clabecq van la télé denken. Hij komt welgemutst in de Friterie, een onooglijk klein frietkot, geprangd tussen de Forges en het treinstation, des réactions vragen. Die krijgt hij onmiddellijk. En ze zijn duidelijk : ” Dehors. Buiten en flamand.”

De Friterie is the place to be dezer dagen voor de blauwe kiels van de Forges. Hier worden de laatste nieuwtjes uitgewisseld. En er zijn er nogal wat. Normaal, want, zo weet een délégué : ” On ne travaille plus dans cette usine. On parle.

Toch wordt in de Friterie bovenal gegeten. ” Trois jupilers, un grand paquet, sauce andalouse, un boulet industriel, un saté, un cervela,” “métallo’s” kunnen wat achter hun kiezen slaan.

Van hieruit wordt de situatie op de Forges minutieus geëvalueerd. De ingenieurs op zoek naar een nieuwe job, de direktie die met de vakbonden vergadert in een hotel, de Waalse regering die Clabecq niet zal laten vallen.

Neen, hét probleem ligt niet in Namen, wel in Brussel, bij de federale regering. ” Simple, n’est-ce-pas,” klinkt het ; net voor de cervela. ” On augmente le TVA, on augmente les impôts. Gevolg : er is geen konsumptie meer, dus valt de produktie.”

Neen, hier in de Friterie wordt de toekomst grauw ingeschat. Zoals het nu loopt, kan het niet meer. ” On ne s’amuse plus.”

Op de fabriek is iedereen angstig over de toekomst, de cafébaas geeft geen poef meer en moeder-de-vrouw wil weten of er ook volgende maand geld komt.

Want hier, in Clabecq, staan ze nog voor aloude waarden. De vrouw voedt de kinderen op ; de man is de kostwinner. De vrouw bestiert het huishouden en le patron op de fabriek is le syndicat.

Of het zo nog lang verder kan ? Een bedrijf met 7 miljard schulden, een jaarlijkse rentelast op die schulden van meer dan 400 miljoen frank terwijl het eigen vermogen in enkele jaren tijd van 3 miljard frank naar nog geen 300 miljoen is gevallen ?

La troisième Guerre Mondiale. Il n’y a pas d’autre solution, beseffen ze in de Friterie. En het zou nog helpen ook, weten ze. “Als ze ieder huis weer platgooien en alle wagens opeisen, dan is er nadien weer werk fou.”

Of het echt zo ver zal komen ? ” Je ne sais pas, moi. Je ne suis pas délégué.” Die délégués komen later met goed nieuws. En met slecht. De Waalse regering neemt de Forges de Clabecq over. Libert Froidmont, een 41-jarige jurist uit Ciney en vice-voorzitter van de SWS, de nieuwe eigenaars van de Forges, wordt de nieuwe sterke man in Clabecq. Robert Collignon ( PS), voorzitter van de Waalse regering, wil een ronde-tafelkonferentie tussen de drie kleinere Waalse staalbedrijven : Forges de Clabecq, Boël en Fafer uit Charleroi. Die moeten de mogelijkheden tot synergie onderzoeken.

VECHTEN VOOR WALLONIE.

On a gagné,” besluiten de “métallo’s”. Ook al weten ze dat Collignon enkel de uitvoering vraagt van het in 1981 door de Europese Kommissie goedgekeurde akkoord van Hanzinelle. Boël, Fafer en de Forges moesten toen al naar synergie zoeken. Alleen : die van Clabecq hebben het nooit gewild. Ook al weten ze dat synergie jobverlies betekent, misschien geen 1500 dan toch 1000 man. En beseffen ze zeer goed dat het vinden van een industriële partner voor hen leven of dood betekent. En weten ze dat de cravate, consultant Marc Genet, tegen 31 maart de definitieve resultaten van zijn audit zal voorleggen.

Het komt allemaal wel in orde, drinken ze zichzelf moed in. ” Ils ne peuvent pas laisser tomber les Forges. C’est la mort de la Wallonie,” klinkt het. Want : Wallonië, daar vechten ze voor. En natuurlijk ook voor hun boulot, hun job, hun kinderen, hun toekomst. De “métallo’s” leggen hun lot in handen van de Waalse regering. Ook al is van de 2200 arbeiders meer dan de helft van niet-Waalse origine. Deze Walen luisteren naar namen als Del Valle Lopez, Anzempamber, Salomez, Di Franco, Soudan, Casonato, Zocastello, Debontridder, Janssen of, duidelijker : Deflandre. En ze zijn fier te werken op de Forges, de eerste fabriek van het land die zichzelf bombardeerde tot usine sans racisme ; content omdat het Front National bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen niet uit de goot geraakte.

Hun grootvaders werkten op de Forges, hun vaders ook. En als het even meezit hun zonen ook. Maar daarvoor moet nu de strijd gevoerd worden. Met de wapens die ze hebben.

Hun wapens ? De pastoor gaf ze hen mee tijdens de laatste middernachtmis, Kerstmis 1995. ” Courage, espérance, solidarité,” wenste hij de mannen vanop de kansel toe voor 1996. Ze zullen het nodig hebben. Als Forges de Clabecq dicht gaat, verloedert die hoek van Waals-Brabant tot een industriële woestijn. Maar zelfs dan, dan misschien meer dan ooit, blijven zij zichzelf. Des camarades.

RON HERMANS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content