De eerste honderd dagen

Na de eeuwigdurende verkiezingsslag zal George W. Bush het in 2001 niet makkelijk hebben. En dat zullen we allemaal voelen.

Het is de baan waar elke politicus ter wereld van droomt. En het is tegelijk de baan die pas werd bemachtigd na de spannendste nek-aan-nekrace in de Amerikaanse geschiedenis en na een serie hertellingen en rechtszaken die de reputatie van het ambt, en van de man die hem bekleedt, helaas geen goed hebben gedaan.

Maar als George W. Bush tijdens zijn officiële inhuldiging op 20 januari op de juichende menigte neerkijkt, zou men hem de gedachte kunnen vergeven dat het gemakkelijke gedeelte achter hem ligt. Er is zo veel beloofd, nu is de tijd gekomen om prioriteiten te stellen. Wat de nieuwe president in zijn eerste jaar, misschien zelfs in de beroemde ‘eerste honderd dagen’ doet, zal de toon zetten – en niet alleen voor zijn ambtstermijn, maar voor een hele volgende generatie.

De realiteit gebiedt dat hij selectief te werk moet gaan en zijn politieke pijlen zorgvuldig moet richten. Het Congres kan zo naar de ene of de andere kant overhellen: de twee partijen geven elkaar geen duimbreed toe. De zetelaantallen in de Senaat zijn ongeveer gelijk, terwijl de republikeinen in het Huis van Afgevaardigden een minimale meerderheid hebben. Bush zal zijn partij-instincten moeten beteugelen en bereid moeten zijn om, vanaf het allereerste begin, nauw samen te werken met mensen die wellicht een totaal tegengestelde ideologie aanhangen.

Prioriteiten stellen is niet gewoon een kwestie van een goede presidentiële huishouding. Het gaat erom de kansen te grijpen. In zijn afscheidsrede op de Democratische Conventie in Los Angeles greep Bill Clinton terug naar de laatste periode dat Amerika zo rijk en machtig had geleken, in het midden van de jaren zestig. “Toen ik mijn highschool-diploma behaalde, dacht ik net als de meeste Amerikanen dat onze economie op automatische piloot liep, dat onze burgerrechtenproblemen in het Congres en in de rechtbank zouden worden opgelost.” In de tien jaar die volgden, werden de Verenigde Staten opgeschrikt door rassenonlusten, moordaanslagen, Vietnam, een economische crisis en Watergate. “Het is nu dertig jaar later,” zei Clinton, “en deze keer hebben we een nog veel grotere kans. Toch heb ik ook lang genoeg geleefd om te weten dat je de kans moet grijpen als ze zich voordoet, anders is ze voorbij.”

In deze waarschuwing van Clinton aan zijn opvolger klinkt wellicht ook enige zelfkritiek door. Tijdens zijn acht jaren in het Witte Huis heeft de meest door de wol geverfde politicus van zijn tijd voor vrede en voorspoed gezorgd. Ook boekte hij wat persoonlijke successen, zoals de ratificatie van de Nafta-overeenkomst en de hervormingen van de welzijnszorg. Maar hij liet grote kansen voor serieuze structurele veranderingen voorbijgaan. Veel van de problemen hadden hun oorsprong in zijn eerste honderd dagen. Clinton liet zich afleiden door minder belangrijke kwesties zoals homoseksuelen in het leger, en zijn enige ernstige programmapunt – de hervorming van de gezondheidszorg – ging jammerlijk de mist in. En wat de buitenlandse politiek betreft, leek hij tot ver in zijn tweede termijn pas achteraf te reageren op buitenlandse gebeurtenissen.

Bush zal van Clintons fouten geleerd hebben. Hij zal zijn eerste dagen willen gebruiken om zijn eigen ‘visie’ uiteen te zetten, om de agenda voor zijn regeerperiode vast te leggen. Maar hij zal voorzichtig moeten zijn. Er zijn maar weinig presidenten met zo’n smalle marge verkozen en in zijn achterhoofd zal hij dus wel weten dat hij geen mandaat heeft voor al te radicale maatregelen.

Wat moet Bush dan wel doen?

Wat het buitenland betreft, is de eerste prioriteit simpelweg het buitenland prioriteit geven. Dat betekent niet alleen anticiperen op de onvermijdelijke stroom crisissen die eraan komt, maar ook het ontwikkelen van een veel duidelijker politieke agenda. Twee terreinen nodigen hier vooral toe uit.

Enerzijds zijn er China en Rusland. Onder Clinton werd de China-politiek minstens vier keer gewijzigd en het Rusland-beleid vrijwel even vaak. De schuld hiervoor ligt voor een deel bij Moskou en Peking, maar er was ook vaak sprake van een onduidelijke boodschap vanuit Washington. Bush kan daar maar beter snel orde op zaken stellen.

Anderzijds zijn er de internationale organisaties. De Verenigde Naties zitten in grote problemen, en niet in de laatste plaats omdat ze door de VS worden verwaarloosd. Een sterkere, slankere VN zou niet alleen goed zijn voor de organisatie zelf, het zou ook Amerika de gelegenheid geven om een aantal van zijn taken als ‘politieman van de wereld’ aan de VN over te dragen.

Kijken we naar het thuisfront, dan valt te verwachten dat de president wat van zijn kostbare politieke kapitaal zal gebruiken om een aantal cruciale verkiezingsbeloften in te lossen. Wat doet hij bijvoorbeeld met de begrotingsoverschotten? Het meeste geld zou naar drie belangrijke kwesties moeten gaan: het onderwijs, de pensioenen en de hervorming van het kiesstelsel.

De Amerikaanse scholen zijn hard aan een opknapbeurt toe. In de Verenigde Staten wordt meer geld aan onderwijs uitgegeven dan in vrijwel alle andere landen, maar er worden slechtere resultaten geboekt. Structurele hervormingen om scholen meer verantwoording te laten afleggen, zijn dus nodig. Er moeten nog twee obstakels worden genomen. Ten eerste is de federale overheid slechts verantwoordelijk voor 8% van alle onderwijsuitgaven. En ten tweede zullen de lerarenbonden zich tegen de veranderingen verzetten.

Zowel George W. Bush als Al Gore hebben beloofd iets te doen aan het pensioensysteem, dat uit elkaar dreigt te vallen. Eén mogelijkheid is om een deel van het begrotingsoverschot in het pensioenfonds te storten; een andere is om een gedeelte ervan te privatiseren en investeringen in aandelen toe te staan. Nu hij gewonnen heeft, zal Bush zorgvuldig de mogelijkheden willen overwegen.

Ondanks zijn overwinning kan Bush maar beter werk maken van de hervorming van het kiesstelsel. Naast een volledige herziening van de manier waarop de president wordt gekozen, zal hij ook het probleem van de campagnefinanciering moeten oplossen. Het is misschien veel gevraagd om van iemand te eisen het systeem te veranderen waarmee bijna twee miljard dollar is opgehaald om hem in het Witte Huis te krijgen. Maar er zijn tekenen dat de president beseft dat er iets gedaan moet worden om het geloof van de Amerikanen in hun democratie te herstellen. Steun aan een wetsvoorstel van de republikein John McCain dat ‘soft money’ wil verbieden, advertenties wil reguleren en de publieke financiering van campagnes wil uitbreiden, zou een stap in de goede richting zijn, maar nog niet de uiteindelijke oplossing.

Het wordt een zware dobber om die thema’s rond te krijgen. Het is niet ondenkbaar dat de president al vanaf het begin van zijn ambtstermijn zo vleugellam is, in de ogen van velen zelfs in diskrediet gebracht, dat alles hem ontglipt. In dat geval zal hij later met evenveel spijt op zijn eerste honderd dagen terugkijken als zijn voorganger waarschijnlijk doet.

John Micklethwait is redacteur Verenigde Staten bij The Economist.

JOHN MICKLETHWAIT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content