De crisis mag niet veel langer meer duren”

“Ik denk niet dat ik de geschiedenis in ga als de beste voorzitter van het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité (BOIC). Maar mijn carrière als bankier mag worden gezien.” Met de Olympische Spelen in aantocht en Dexia als speelbal van een beurscrisis, maakt François Narmon nog eenmaal de balans op.

De gouden medaille uitreiken aan Justine Henin.” François Narmon, architect, ex-voorzitter van Dexia en oud-voorzitter van het BOIC, aarzelt geen moment wanneer we hem vragen naar zijn mooiste olympische ervaring. De Vlaamse Brusselaar is 74, maar wordt in zijn riante woning in Meise jong gehouden door de kinderen uit zijn tweede huwelijk – een zoon van veertien en een tweeling van twaalf.

Eind dit jaar maakt Narmon tabula rasa in zijn professionele leven. Dan beëindigt hij zijn resterende mandaten, als beheerder van de Koninklijke Schenking, de vzw die de eigendommen van Leopold II uitbaat ten voordele van de koninklijke familie, als voorzitter van Dexiadochter Banque Internationale à Luxembourg (BIL), en als lid van de Vrienden van Bordet, een vzw die fondsen werft voor het kankeronderzoeksinstituut Bordet. Narmon zal er dan drie carrières op hebben zitten: één als docent, één als bankier en één in de sport.

Zijn levensverhaal leest als een roman: van zero to hero, de American dream op zijn Belgisch. Zijn grootvader, Joseph-Charles Narmon, een bultenaar die de kost verdiende als koewachter, werd te vondeling gelegd in de laatste vondelingenschuif in Vlaanderen, precies op de plek waar later het hoofdkwartier van Dexia zou verrijzen. Zijn vader Henri stierf toen hij dertien was, en zijn moeder Thérèse verhuisde op haar 57ste met hem en zijn nichtje van zes (het dochtertje van zijn overleden zus) naar een klein tweekamerappartementje in Gent, zodat hij kon studeren voor licentiaat in de handelswetenschappen. De zoon van Ree van Jef Den Boelt en Treizeke greep de kans met beide handen.

Narmon begon in 1955 bij het Gemeentekrediet. Op de centrale dienst in Brussel werkten toen 230 mensen. Hij leidde de financiële instelling vanaf 1979 en tekende in 1996 voor de geboorte van Dexia uit de fusie met het Franse Crédit Local de France. Toen hij in 2006 met pensioen ging, telde Dexia 25.000 werknemers. Net als Fortis verloor de bank recentelijk een pak beurswaarde, vooral omdat beleggers ongerust zijn over de prestaties van FSA, de dochter die actief is op de instortende Amerikaanse hypotheekmarkt.

Een leven als bankier

“Waarom ik bankier ben geworden? Tijdens het laatste jaar op het atheneum deden we bedrijfsbezoeken. Die gingen naar fabrieken maar ook naar de Kredietbank, en daar was ik van onder de indruk. Vanaf toen wilde ik een carrière in de financiële sector. Die ambitie heeft me altijd gedreven. Om als bankier te slagen, had ik een universitair diploma nodig. De Handelsschool Solvay van de ULB stond toen heel hoog aangeschreven, dus wou ik daar naartoe. En toen ik in Gent studeerde, besefte ik dat ik minstens tweetalig moest zijn, dus trok ik naar Parijs. Nog belangrijker is dat ik iets wilde terugdoen voor de opofferingen die mijn moeder heeft gedaan voor mij. Ik kon het niet maken dat die voor niets zouden zijn geweest.”

“Ik ben enorm veeleisend voor mezelf. Je kunt maar hoge verwachtingen koesteren van anderen als je eerst zelf de nodige inspanningen hebt gedaan.”

“Bij het Gemeentekrediet ben ik begonnen op de pakjesdienst. Ik was afgestudeerd met grote onderscheiding. In tweede zit, omdat mijn thesis niet op tijd klaar was geraakt. Maar ik kon pas in februari beginnen aan mijn legerdienst en ik wilde niet nog eens vier maanden leven op de rug van mijn moeder.”

“Dus schreef ik een heleboel bedrijven aan, en bij een aantal mocht ik mij aanbieden. Maar na een kwartier waren die gesprekken gedaan: ‘prima, kom zeker terug na uw legerdienst’. Tot ik een briefje kreeg van Marcel Van Audenhove, toen baas van het Gemeentekrediet. Die was ook docent aan de Handelsschool Solvay, en had al van mij gehoord. We botsten weer op die legerdienst. Gelukkig had hij wel werk: materiaal verzenden voor de eindejaarscampagne naar 3000 bankagenten. Enorm plezierig. Ik werd na een maand cash uitbetaald. Die 3500 frank aan mijn moeder kunnen geven, dat was… ongelooflijk. Ik ben dat nooit vergeten. En daarom ben ik niet bij de Kredietbank of elders beland.”

“In die tijd was dat notdone, een universitair die dat soort werk deed. Ik heb daar één keer ruzie gehad, een van de weinige keren dat ik me echt kwaad heb gemaakt, omdat iemand me toebeet dat ik een fils à papa was. Toen ben ik woest geworden. Nochtans kan ik goed mijn kalmte bewaren.”

“Ik was heel gelukkig bij het Gemeentekrediet. Verschillende keren heeft men geprobeerd me er weg te halen. Het langst heb ik getwijfeld over de BBL, in 1984. Ze zochten een opvolger voor voorzitter Jacques Thierry. Ik kon er een pak meer verdienen. En aan het begin van mijn carrière ben ik een paar keer gepolst door de Banque Lambert.”

“Wat ik fantastisch vind, is wat ik heb kunnen maken van het Gemeentekrediet. Ik had een heel dynamische groep rond mij, en we hebben er een bank van Europees niveau van gemaakt.”

“Er loopt nog een gerechtelijke aanklacht tegen mij en enkele andere ex-toplui van Dexia. Omdat de bank klanten zou hebben geholpen om successierechten te ontduiken. Het is geen persoonlijke aanklacht, ik sta daar omdat ik CEO was van een bedrijf dat in de fout zou zijn gegaan. Het is niet plezierig, maar ik maak er me geen zorgen over.”

Een bank in crisis

“Als ik ergens mee stop, is het 100 %, ook mentaal. Ik ken er genoeg hoor, ex-CEO’s die nog een secretaresse houden, een bureautje… Ze gaan weg, maar toch ook weer niet. In feite is dat zielig. Zo van ‘Wie is dat? Oh, die… hij wás de baas’. Dexiatopman Axel Miller belt me af en toe, maar ik zal hem nooit zeggen wat hij moet doen of laten.”

“Dit is een zeer zware, diepgaande crisis, en ik kan eigenlijk niet goed zeggen in welke mate Dexia daaronder te lijden heeft. Heeft Jean-Paul Votron bij Fortis risico’s genomen? Dat is duidelijk. Maar dat moet ook, als bedrijfsleider. Bleven die risico’s binnen de perken, en hebben ze gewoon brute pech gehad? Dat kan, maar als je een risico neemt, weet je dat men je rekenschap kan vragen.”

“FSA, de Amerikaanse dochter van Dexia, ken ik niet zo goed. Ik ben er één keer geweest, maar die overname is aangebracht door Pierre Richard (topman van Crédit Local de France en later directievoorzitter van Dexia, nvdr). FSA zit ook in de vastgoedsector, maar voor zover ik weet altijd in de openbare of gemengde sector. Dus loopt het in principe minder risico dan degenen die in de gewone vastgoedsector zaten. Maar een crisis die te lang aansleept, sleurt soms instellingen mee die eigenlijk gezond zijn.”

“Ik denk dat de banken voorzichtiger hadden moeten zijn. Vergelijk het met een vijver. Het vriest, er staat ijs op. Er passeert iemand, en die begint te schaatsen. Dat gaat goed, er komt een tweede schaatser, een derde, en uiteindelijk staat het meer vol en zakt iedereen door het ijs. Zo was het ook met die nieuwe financiële technieken. Die konden perfect worden gehanteerd, zolang het gebruik beperkt bleef. Zodra het massaal gebeurde, liep het uit de hand”.

“Kan het nog erger? Dat durf ik niet meer te zeggen. Ik dacht dat we twee maanden geleden al de bodem hadden bereikt. Maar het kan en mag niet langer blijven duren. De financiële sector is een basissector van onze economie, maar schuift zijn normale rol opzij. De banken zijn bezig hun kapitaalbasis te versterken en hebben geen tijd voor de kapitalisatie van bedrijven. Op termijn zet dat de hele economie onder druk.”

“Tien, twintig jaar geleden had ik dit een fantastische uitdaging gevonden. Een crisis is nooit plezierig, maar zo kun je ontdekken hoe jij en anderen functioneren wanneer het slecht gaat. Maar de huidige crisis zou ik nu niet meer aankunnen.”

Het keerpunt

“Toen de Europese eenmaking eraan zat te komen, zag ik de bedreiging: een klein land, dus kleine financiële instellingen. Maar ik zag ook de mogelijkheden: een markt met 300 miljoen inwoners. Ik heb toen geprobeerd een Grote Belgische Bank te maken. Nadien wou ik met Albert Frère van Royale Belge, de BBL en het Gemeentekrediet een bank-verzekeraar maken. Ik ben niet ontevreden dat die plannen zijn mislukt. Het bood het Gemeentekrediet de kans te internationaliseren, en dat was wellicht het beste.”

“De overname van de BIL is hét keerpunt geweest in de evolutie van het Gemeentekrediet. Dus voor een stuk ben ik om sentimentele redenen nog voorzitter van de BIL. Achteraf lijkt alles eenvoudig, maar begin jaren negentig moesten wij beslissen in het ongewisse. Er was enorm veel scepsis over de Europese eenmaking, maar ik geloofde er in. We tastten de mogelijkheden af en kwamen terecht in Luxemburg. We probeerden er iets te kopen, maar dat mislukte zodat we zelf met een filiaal zijn begonnen. Nog geen jaar later belde Frère: of we interesse hadden in een grote Luxemburgse bank? Hij had 51 % in de BIL. Een buitenkans, precies wat ik zocht. De BIL noteerde op de Luxemburgse beurs tegen 12 frank, en dat was misschien al een beetje… opwaarts gemanipuleerd, laat ons zeggen. Frère vroeg 20 frank per aandeel. Dat vond ik te veel.”

“Toevallig was er een ploeg van McKinsey aan de slag bij het Gemeentekrediet. De baas, een vrouw, vond die prijs belachelijk. Ik sloot nadien met Frère een deal voor 17 frank. Toen zei die mevrouw dat ik de grootste stommiteit uit mijn carrière beging en mijn loopbaan op het spel zette. Maar soms ben ik nogal koppig ( grijnst). Ik kreeg het er door bij de raad van bestuur. In de kranten kreeg ik bakken kritiek, dat ik mijn vriend Frère honderden miljoenen cadeau had gedaan.”

“Een jaar later belde Frère opnieuw, of hij de bank tegen dezelfde prijs kon terugkopen. Intussen hadden wij de bank opgepoetst en een nieuwe dynamiek gegeven. Later gaf die mevrouw van McKinsey toe dat ze zich had vergist. Want we hadden een fantastische zaak gedaan. We waren plots een internationale speler, met filialen in Singapore, overal ter wereld, en actief als vermogensbeheerder.”

Olympische dromen

“Sinds 1976 heb ik alle Olympische Spelen meegemaakt. Voor mij is dat van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat kijken naar competities. Ik ben drie jaar lid geweest van het Internationaal Olympisch Comité (IOC) en oud-leden hebben overal toegang. Aan de meeste bewaar ik heel goede herinneringen, maar niet aan die in Atlanta. Slecht georganiseerd, hypergecommercialiseerd. Misschien niet zo verwonderlijk: ik vond Amerikaanse banken ook altijd minder goed georganiseerd dan Europese.”

“Het mooiste moment was toen ik Jacques Rogge moest vervangen als IOC-lid om de medailles uit te delen in het tennis op de Spelen van Athene. Het goud mogen geven aan een landgenote, Justine Henin, blijft voor mij dé herinnering.”

“Zelf heb ik nooit aan sport gedaan. Vroeger een beetje tennis en nu af en toe skiën. Mijn kinderen voetballen bij Grimbergen en ik ben natuurlijk een fan van Club Brugge (Dexia sponsort de eersteklasser, nvdr). Maar ik ben wel altijd actief geweest in sportkringen: ik hou van die jeugdige sfeer. Ik ben tien jaar voorzitter geweest van Racing Jette, dat we met US Centenaire hebben gefuseerd tot Racing Jet Brussel. Ik was gevraagd als penningmeester, maar twee jaar later viel de voorzitter weg. We hebben een goede sponsor gevonden en zijn naar eerste nationale gegaan. Dus in zekere zin zijn al mijn fusies geslaagd.” ( lacht)

“Toenmalig BOIC-voorzitter Raoul Mollet vroeg me in 1974 als penningmeester. Ik heb me laten ‘omkopen’ ( lacht): met hem en onze echtgenotes ben ik naar de finale van de wereldbeker voetbal in München geweest, Duitsland-Nederland, en toen kon ik nog moeilijk neen zeggen.”

“Geen groot voorzitter”

“We hadden een goed team: Rogge begon ongeveer gelijktijdig met mij, Adrien Vanden Eede was er, een fantastische vent. Rogge is weggegaan in 1992 en toen is het fout gelopen met Adrien. Hij was mijn beste vriend, een formidabele secretaris-generaal, maar geen goede voorzitter. Hij stelde voor dat ik voorzitter zou worden, maar ik weigerde. Adrien kreeg drankproblemen en na de Spelen van Atlanta dreigden we grote sponsors te verliezen. Er moest iets gebeuren. Er was toen al een kandidaat, Philippe Housiaux, de voorzitter van de Waalse atletiekfederatie. Maar die zag men in het BOIC absoluut niet zitten. Hij wilde meer regionaliseren. Er hebben toen veel mensen aangedrongen, dat ik de enige tegenkandidaat was die een kans maakte. Uiteindelijk vond ik dat ik een dienst moest bewijzen aan het BOIC.”

“Ik ben de eerste om toe te geven dat ik geen groot voorzitter ben geweest van het BOIC. Ik heb het gedaan naar best vermogen, ermee rekening houdend dat ik ook nog professioneel actief was. Maar ik geef toe: ik ben voor een stuk terechtgekomen in een vaste structuur die ik had geërfd en die ik moeilijk kon veranderen.”

“Los van alle politieke overwegingen blijf ik voorstander van een unitair olympisch comité, al is het maar omdat het IOC slechts één comité per land erkent. Maar het BOIC bevindt zich in een spreidstand. Er is geen overeenstemming tussen de financiers – vooral federale instellingen als de Nationale Loterij – en de politieke verantwoordelijken, de gemeenschappen. Sport hoort bij de gemeenschappen, want ze is persoonsgebonden. Maar topsport had een uitzondering moeten zijn.”

“De Belgische medaillekansen? Het wordt hoe langer hoe moeilijker om resultaten te halen. Wij leveren veel inspanningen maar dat doen de nieuwe, opkomende landen ook. Vroeger had je nog landen die een beetje kwamen ‘ en dilettante‘.”

Een leven als docent

“Op Solvay heb ik mijn diploma in twee jaar gehaald in plaats van vier. Eerst wilden ze geen rekening houden met mijn twee jaar in Gent. Na veel aandringen gaven ze toe: ik mocht het programma afwerken in drie jaar. Maar dat was nog te lang: mijn studiebeurs was maar vier jaar geldig. Dus bleef ik aandringen. De academische autoriteiten gaven uiteindelijk toe. Wellicht omdat ze mijn gezeur beu waren, misschien ook omdat ze ervan uitgingen dat ik geen kans maakte. Het was enorm zwaar, maar blijkbaar zo uitzonderlijk dat het mij enige bekendheid opleverde bij het professorenkorps, van wie enkelen mij bij Van Audenhove als een fenomeen beschreven.”

“Professioneel heb ik veel geleerd van Van Audenhove. Ook van Eugène de Barcy, vooral in abstract denken. Hij was voorzitter van de Bankcommissie, en heeft die instelling na de Tweede Wereldoorlog uitgebouwd tot het controleorgaan dat ze nu is. Ik heb hem gehad als professor aan Solvay. Toen ik enkele jaren was afgestudeerd, vroeg men of ik zijn assistent wilde zijn. Zo ben ik in het academische circuit terechtgekomen, gaf ik dertien jaar lang oefeningen boekhouden.”

“Toen de Barcy wegging, stelde de ULB mij voor hem op te volgen. Eén voorwaarde: ik moest voltijds aan de slag. Een uitzonderlijk voorstel, want ik had nooit een doctoraat behaald. Ik heb geweigerd, maar ik was nog niet buiten of de VUB stond aan mijn deur. Door mijn voorgeschiedenis kende ik de meeste termen alleen in het Frans, en ik heb nog voorgesteld de cursus in het Frans te geven. Dat viel toen zeer slecht. Uiteindelijk heb ik twintig jaar boekhouden gedoceerd als professor met deeltijdse opdracht.”

De jeugdjaren

“Ik had een oudere broer, die vrij vlug getrouwd is. Mijn vader is overleden op zijn 53ste, toen ik dertien was. Longkanker. Altijd een tuinder geweest in de privésector, en de laatste tien jaar hovenier bij de gemeente Jette. Die twee jaar dat ik in Gent studeerde, hebben we het heel moeilijk gehad. We woonden op een tweekamerappartement: mijn moeder, mijn nichtje en ik. Ik had een studiebeurs van 4000 frank per jaar, mijn moeder trok een klein pensioentje, is op haar 57ste beginnen poetsen bij mensen in de buurt, en zo knoopten we de eindjes aan elkaar. Nadien zijn we teruggekomen naar Jette.”

“Ook in Parijs gaf ik geen frank te veel uit. Ik logeerde in een opvangtehuis voor Belgische studenten. Ik was daar helemaal alleen, en het enige wat ik deed, was studeren. Ik stak er dan ook met kop en schouders bovenuit.”

“Hoewel we niet veel geld hadden, heb ik een gelukkige jeugd gehad. Wanneer je zo krap moet leven, leer je de waarde van geld kennen. Soms wind ik me daarover op tegen mijn kinderen, die al eens de indruk geven dat niet zo goed te beseffen.”

“Ik vond dat ik recht had op mijn inkomen, want ik had er hard voor gewerkt. Maar je moet er ook van durven te genieten. Ik heb wel een appeltje voor de dorst, maar geld om het geld heeft me nooit geïnteresseerd. Aan wat ik het uitgeef? Ik reis graag, we hebben een vakantiehuis in Frankrijk, maar geen extravagante hobby’s of verzamelingen. Ik leef wel ruim. Ik heb altijd het gevoel gehad dat een groot huis en een groot bureau je op één of andere manier toelaten om breder te denken.”

De slotconclusie

“Er is een tijd van komen en gaan. Bij het Gemeentekrediet stonden er in het begin ook mensen boven mij, en dan ging je ook na hoe oud ze waren, wanneer ze weg zouden zijn. Ik heb dat aan de universiteit gezien, professoren met een cursus van dertig jaar oud… Je moet ophouden voor het te laat is. De mensen onthouden niet die twintig jaar dat het schitterend was, alleen die laatste jaren dat het minder was. Ik ben altijd bevreesd geweest dat er over mij een negatief beeld zou ontstaan.”

“En bij mij is het op dat vlak zwart-wit. Sinds ik ben gestopt, heb ik nooit meer contact gehad met de universiteit. Als bankier wilde ik stoppen op mijn 65ste. Ik heb er één jaar bijgedaan op aandringen van de Bankcommissie, omdat de fusie met Crédit Local de France net rond was. Bij het BOIC lag de leeftijdsgrens op 72 jaar. Zelfs zonder die grens zou ik zijn weggegaan. Ik vond dat het moest worden geleid door jonge mensen.”

“De laatste twee jaar heb ik me beziggehouden met Olivier Strebelle, die een kunstwerk (Athlete’s Alley, een 105 meter lange en 20 meter brede constructie van 5 miljoen euro) heeft gemaakt dat nu in Peking staat. Ik hou van kunst maar ben geen verzamelaar. Ik koop iets spontaan, niet omdat het alleen maar mooi is. Er moet een herinnering aan verbonden zijn.”

“Dat ik in 1994 baron werd, heeft een speciale betekenis voor mij, maar ik pak er niet mee uit. Het is een van de zaken die tonen dat ik toch iets heb verwezenlijkt, dat mijn ambities en opofferingen iets hebben betekend. In mijn wapenschild staat de spreuk ‘volhardend’. Volgens mijn vrouw moest dat ‘koppig’ zijn ( lacht). Het is de kers op de taart, een bevestiging dat ik geslaagd ben in het leven.” (T)

Door Luc Huysmans en Bert Lauwers – Fotografie Jelle Vermeersch

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content