De bressen in het vakbondsfront

Het ABVV voert actie voor het behoud van jobs zonder het ACV. De christelijke en socialistische vakbond verschillen van mening over de aanpak van het dossier-arbeiders/bedienden. Het lijkt alsof de bonden uit elkaar worden gespeeld. Maar over cruciale punten als de loonkosten of de flexiblisering zijn ze het roerend eens.

De werkgevers zijn zeer ver gegaan om een koopkrachtverhoging mogelijk te maken. Maar de vakbonden wilden hun stuk van de weg niet afleggen. Een akkoord dat de bedrijven meer kost dan het opbrengt, leidt alleen maar tot minder werkgelegenheid en nog minder koopkracht. Een kostenverhogend akkoord is onmogelijk.” Dat zei de directeur van het VBO, Pieter Timmermans, eind 2008 toen de sociale partners alle moeite van de wereld hadden om tot een interprofessioneel akkoord voor 2009-2010 te komen.

Op dat ogenblik stonden werkgevers en vakbonden diametraal tegenover elkaar. In een jaar dat de inflatie pieken haalde van bijna 5 procent, legden de vakbonden de nadruk op het behoud van de koopkracht. Ze gingen de straat op om hun pleidooi voor het behoud van de automatische loonindexering kracht bij te zetten. Werkgevers waarschuwden voor de gevolgen van zware looneisen voor de werkgelegenheid. De vakbonden hadden slechts één ordewoord: behoud van de koopkracht.

Een jaar later hebben het ABVV, ACV en ACLVB een bocht van 180 graden gemaakt. Vrijdag stapten de militanten van de socialistische en liberale vakbonden door Brussel en benadrukten de noodzaak om het aantal ontslagen zo beperkt mogelijk te houden via een aantrekkelijkere ontslagregeling voor arbeiders. Werkgelegenheid krijgt nu alle prioriteit, klinkt het.

De vakbonden voelen zich gesterkt door de Eurostat-cijfers over de werkloosheid. In België zijn er sinds oktober vorig jaar 40.796 werklozen bijgekomen (van wie 28.000 in Vlaanderen), maar die toename is in verhouding nog altijd lager dan in andere eurolanden. De werkloosheidsgraad is sinds één jaar met slechts 0,6 procentpunt gestegen in België, terwijl die in de andere eurolanden met 2 procent toenam.

Dat de werkloosheid in België minder snel stijgt, heeft te maken met de stelsels van tijdelijke werkloosheid. Maar ook de relatief rigide ontslagregeling zit daar voor iets tussen. Vandaar dat vakbonden vragende partij zijn om de opzegtermijn voor arbeiders te verhogen in de hoop extra ontslagen te ontmoedigen. Pro memorie: de opzegtermijnen voor arbeiders in België behoren tot de laagste van Europa, die voor de bedienden tot de hoogste. Een arbeider met 25 jaar ervaring heeft maar twee maanden opzeg. Een bediende met dezelfde anciënniteit tussen 20 en 25 maanden.

Clash

De discussie over de verschillende opzegtermijnen van arbeiders en bedienden is niet nieuw. Al jaren proberen de Belgische sociale partners tot een harmonisering te komen van het statuut van arbeiders en van bedienden. Dat overleg werd de voorbije maanden weer opgestart in de nasleep van het interprofessioneel akkoord 2009-2010. De substantiële vooruitgang in het dossier over arbeiders en bedienden was een voorwaarde om te beslissen of de stelsels van tijdelijke werkloosheid voor bedienden en aanverwante maatregelen eind december 2009 worden verlengd tot juni 2010. Vakbonden en werkgevers stonden eind november 2009 dicht bij een oplossing.

Op 27 november vond een clash plaats tussen werkgevers en vakbonden. Tijdens een ‘gespannen onderhoud’ eisten de vakbonden, vooral het ABVV, plots dat de ontslagtermijnen voor arbeiders zouden worden verlengd. Als de werkgevers daarmee akkoord gingen, zouden ze meteen ook aantonen dat het hen ernst was met de harmonisering van het statuut van arbeiders en bedienden. VBO, Unizo en co zagen dat niet zitten.

Meteen vroegen de vakbonden een onderhoud met de federale premier over het toenemende aantal afvloeiingen. Het was ook de periode dat de berichten over afvloeiingen bij DHL en de mogelijke sluiting van Bayer de kranten vulden. De harde houding van de vakbonden zette het overleg over het uiterst ingewikkelde dossier meteen op een dood spoor.

Eigenlijk nodigde het ABVV zichzelf zowat uit bij de federale regering met de vraag aan Yves Leterme om zelf een oplossing voor de opzegtermijnen uit te dokteren. De andere vakbonden volgden schoorvoetend. Leterme kaatste de bal meteen terug, waarop het ABVV de protestmars organiseerde.

De top wikt, de centrales beschikken

De onwrikbaarheid van de vakbondstop is symptomatisch voor de interne strubbelingen. Nu vooral arbeiders het slachtoffer zijn van de herstructureringen, voerden de arbeiderscentrales de druk op de vakbondstop op. Dat was vooral het geval bij het ABVV. Zij redeneren dat de bedienden dit jaar een cadeau kregen met een eigen stelsel van tijdelijke werkloosheid. Nu is het de beurt aan de arbeiders, namelijk verhoogde opzegtermijnen. Meteen kregen ze de steun van de bediendecentrales. Zij zagen dé kans om een in hun ogen verwerpelijk plan af te blokken: een verstrenging van de ontslagregeling voor arbeiders én een versoepeling van die van de bedienden. Ook de Vlaams-Waalse verhoudingen liepen als een scheidingslijn door de vakbond. Het Vlaamse ABVV stelde zich minder doctrinair op dan de Waalse collega’s.

Dat de nationale socialistische vakbondstop naar het pijpen van de achterban of de centrales danst en weigert duidelijke lijnen uit te zetten, veroorzaakt ergernis bij de werkgevers. Ook het ACV was not amused. Het werd in snelheid gepakt door de aankondiging van een protestmars door het ABVV. Naar verluidt was er geen overleg en ACV-voorzitter Luc Cortebeeck moest zelf naar het ABVV bellen om na te gaan of de geruchten klopten. De christelijke vakbond ACV deed dus niet mee, waarmee het gemeenschappelijk vakbondsfront meteen aan diggelen lag.

Cortebeeck voelde zich gepakt. Hij haastte zich in de dagen na de ontmoeting met de regering om te benadrukken dat de christelijke vakbond voor overleg kiest om tot een akkoord over het statuut van arbeiders en bedienden te komen. Hij is er evenmin over te spreken dat het ABVV in de discussie één aspect – de ontslagregeling – uit het dossier tilt. De harmonisering van de statuten is meer dan dat. Ook de berekening van de lonen en van het vakantiegeld is anders voor arbeiders en bedienden.

Dan is er nog de carenzdag, de eerste niet betaalde ziektedag voor arbeiders. Wordt die voor de bedienden ingevoerd of voor arbeiders afgeschaft? Het ACV laat duidelijk een opening. Het was geschrokken door de houding van Unizo. De zelfstandigenorganisatie zag het overleg over het eenheidsstatuut de facto als beëindigd.

Het gemeenschappelijk vakbondsfront vertoont dus barsten. En dat terwijl veel werkgevers in de herfst een strijdvaardig front verwachtten.

Andere strategie, zelfde visie

Wie zijn oor te luisteren legt bij de werkgeversorganisaties, merkt weinig leedvermaak. Het VBO, Unizo, sectororganisaties en individuele ondernemers stelden sinds september met stijgende verbazing vast hoe de vakbonden zich op de bestaande posities ingroeven. In het verleden groeiden de standpunten van vakbonden en werkgevers naar elkaar toe in crisisperioden. Zo steunde het ACV in 1982 de devaluatie en gaf het de eerste aanzetten tot het herstelbeleid. Nu liggen de standpunten meer en meer uit elkaar.

Symbooldossiers veranderen bovendien het beeld van de publieke opinie (zie kader De pil is te bitter). Bij Bayer is het duidelijk dat de starre houding van de vakbonden nog niet verdwenen is. De twee grote vakbonden verschillen hooguit van mening over de strategie, maar niet over de visie. Aan drie heilige huisjes willen ze niet raken: ‘loonkostennegationisme’, het taboe van de flexibele arbeidsmarkt (zoals uitzendarbeid en controle op vakbonden) en de vervroegde uittreding.

Over loonkosten is er de voorbije maanden duidelijk een evolutie. Tot voor kort relativeerden de vakbonden de Belgische loonkostenhandicap. Bij publicaties van de OESO of de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) ontkenden ze niet dat er sprake was van een loonkostenhandicap. Ze relativeerden de impact van die cijfers. Een Belgische werknemer 6 procent duurder dan in de buurlanden? Geen probleem, de Belgische productiviteit lag toch zeer hoog. Ze vertelden er niet bij dat de hoge productiviteit net het gevolg is van de zware loonkosten. Werknemers moeten harder werken om hun loon te verdienen en de minder productieve – lees: laaggeschoolde – werknemers werden uit het arbeidscircuit gestoten.

Sinds de publicatie van het jongste rapport van de CRB deden de vakbonden een stap verder. Ze ontkennen de loonkostenhandicap. Voorspellingen van de CRB over een mogelijke daling van de loonkostenhandicap worden niet als raming gehanteerd, maar als naakte cijfers. Het ACV beweerde zelfs dat het CRB-rapport aantoont dat de loonkostenhandicap met de helft vermindert tot 1,65 procent, als men niet alleen rekening houdt met de loonkostenverlaging via verminderde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, maar ook met de overheidstussenkomsten via fiscaliteit. Terwijl in de rapporten van onder andere de OESO gewezen wordt op een zware Belgische loonkostenhandicap ondanks de doorgevoerde lastenverlagingen.

Rigiditeit als machtsinstrument

Ook maatregelen om de flexibiliteit van de arbeidsmarkt te doen toenemen, zijn meer dan ooit taboe. Hoewel werkzekerheid in het buitenland belangrijker wordt dan baanzekerheid, blijven de Belgische vakbonden zweren bij contracten van onbepaalde duur.

De jobs van wie werkt, moeten zo hard mogelijk worden verdedigd. Daardoor speelt de insider-outsidertheorie sterk op onze arbeidsmarkt. Wie een job heeft, weet dat hij dankzij lange opzegtermijnen en dure ontslagregelingen gebeiteld zit. Wie inactief is – de outsider – botst op een muur en dreigt voor lange tijd in de werkloosheid terecht te komen. Dat de vakbonden die rigiditeit blijven verdedigen, heeft te maken met hun machtspositie. Werknemers die vaak van job veranderen, zijn moeilijker onder controle te houden. Dat leidt vaak tot een individualisering van de arbeidsverhoudingen waarbij de vakbonden buitenspel worden gezet.

Daarom zijn de vakbonden ook koele minnaars van uitzendarbeid, want dat betekent minder controle op werknemers. Vandaar dat de vakbonden ook geen voorstander zijn van een afbouw van het complexe raamwerk van paritaire comités. Zij vormen de pijlers van het sociaal overleg. Maar ze zijn verouderd (sommigen dateren uit 1945), te talrijk (zo’n 200) en veroorzaken artificiële schotten die arbeidsmobiliteit verhinderen. Slechts 10 tot 15 procent van de arbeidsmarktbewegingen overschrijdt sectorgrenzen. Via die paritaire comités zijn de beroepscentrales er dus van verzekerd dat hun leden trouw blijven.

Het dogma van de vervroegde uittreding

Het derde dossier waar de vakbonden weinig ruimte laten voor discussie, is de vervroegde uittreding. Hun halsstarrige houding is hier niet direct ingegeven door de bezorgdheid voor het behoud van hun machtspositie, maar is het gevolg van het uitgangspunt dat arbeidsherverdeling goed en noodzakelijk is. In andere EU-landen wordt al een tijdje openlijk gepraat over de verlenging van de pensioenleeftijd. Onder andere de Nederlandse en de Duitse vakbonden zijn bereid om de pensioenleeftijd te verhogen. In België blijft het neen.

Meer nog, met de crisis op de arbeidsmarkt maken de vakbonden een strijdpunt van het behoud van het brugpensioen. Door oudere werknemers de arbeidsmarkt te doen verlaten, kunnen volgens de vakbonden jongeren nieuwe jobs invullen. Een foute redenering, vinden humanresourcesmanagers. Er is geen vaste hoeveelheid jobs die onder de beroeps-bevolking moet worden verdeeld. Een jongere werknemer doet ook niet precies hetzelfde werk als een 50-plusser.

Toch blijven de vakbonden zich verzetten tegen een verstrenging van het brugpensioen en pleiten ze voor een verdere uitbouw van arbeidstijdverkorting, vrijwillig deeltijds werk en tijdskrediet. Bijna een kwart miljoen Belgen zit in een of andere vorm van loopbaanonderbreking en een miljoen Belgen tussen 50 en 64 heeft geen job. Voor de vakbonden blijven die cijfers weinig relevant.

opinie. Hardliners ondergraven het sociaal overleg, blz. 15

Door Alain Mouton

Het ABVV nodigde zichzelf uit bij de federale regering met de vraag om een oplossing voor de opzegtermijnen uit te dokteren.

De twee grote vakbonden verschillen hooguit van mening over de strategie, maar niet over de visie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content