De boekenwijsheid van economen

Economische handboeken worden vaak herzien, zo mochten de studenten bij het begin van dit academiejaar weer ondervinden. Economische theorieën die eens opgeld maakten, belanden later in de koelkast of in de prullenmand. Hoe wetenschappelijk is de economische wetenschap? We vroegen het aan de auteurs van de handboeken.

Vind maar eens twee eensgezinde economen. Het interview met economieprofessoren Paul De Grauwe en André Van Poeck eindigt in een discussie over wat de Europese Centrale Bank (ECB) hoort te doen. De Grauwe: “Dat de ECB maar begint met haar inkopen op de markt van overheidsobligaties. Dat zal de economie in de zuiderse eurolanden oppeppen.” Van Poeck: “De ECB wil dat doen, Paul. Maar je kent de voorwaarden: die landen moeten eerst een besparingsplan voorleggen.” De Grauwe: “Ze hebben al zo veel bespaard dat ze net een zuurstofkuur nodig hebben.”

Eerst besparen of eerst stimuleren? De huidige discussie onder economen over een uitweg uit de crisis is lang niet de eerste in de geschiedenis van de jonge, nog onzekere wetenschap. In het Leuvense handboek Economie, een inleiding spreekt medeauteur De Grauwe niet voor niks over “de intellectuele pendelbewegingen in de macro-economische analyse van de laatste decennia”.

Geen wonder dat handboeken economie op tijd en stond aan een remake toe zijn. Sinds zijn eerste verschijning in 1977 zit het Leuvense handboek al aan zeven edities, met vandaag alweer een herziening. Zijn Antwerpse evenknie Algemene Economie telt acht edities sinds 1987. Een ander Antwerps handboek, Economische Politiek, principes en ervaringen, viert vandaag zijn vijfde editie in nog geen tien jaar.

De blikvanger van dat laatste boek, met Van Poeck als coauteur, is een nieuw hoofdstuk over de financieel-economische crisis van de voorbije vijf jaar. Crisissen zijn telkens weer vuurproeven voor het economische gedachtegoed. De depressie van de jaren dertig bracht de klassieke economen in de verdrukking, die meenden dat een economie altijd vanzelf tot een nieuw evenwicht komt. Dat gaat niet vanzelf, de overheid moet tussenbeide komen, doceerden de keynesianen, de volgelingen van John Maynard Keynes. Zij werden op hun beurt van de weg gereden door de oplopende inflatie van de jaren zeventig. Dat bracht brood op de plank voor de monetaristen, die inflatie willen bestrijden door de geldhoeveelheid in te dammen. In de jaren tachtig vroegen de hoge belastingdruk en slecht werkende arbeidsmarkt dan weer om ingrepen aan de aanbodzijde van de economie, en traden de zogenoemde aanbodeconomen op de voorgrond.

Bij elk nieuw probleem halen we een andere theorie uit de kast. Dat komt niet erg geloofwaardig over.

ANDRÉ VAN POECK. “Voor een leek komt het over als een rommeltje. Ik zie dat anders. De economie beschikt over een set van inzichten en tools. Naargelang van de toestand is de ene tool meer aangewezen dan de andere. Het monetarisme bijvoorbeeld is vandaag niet aan de orde, want de inflatie zit ver weg. Door de recessie zit het keyensianisme weer in de lift.”

PAUL DE GRAUWE. “Ik zei altijd aan mijn ingenieursstudenten — aan wie ik inleiding tot de economie gaf — dat zij het gemakkelijker hadden dan wij, economen. Ingenieurs bestuderen problemen die ze nauwkeurig kunnen vatten in een wiskundig model, waarmee ze dan exacte voorspellingen kunnen doen. Economen bestuderen menselijk gedrag. Miljoenen consumenten, beleggers, ondernemers reageren op elkaar op een complexe manier. Dat leidt tot grote onvoorspelbaarheden.”

Maar als je het niet kunt weten, kan je het dan wetenschap noemen?

DE GRAUWE. “Waarom niet? Het is niet omdat je iets moeilijks bestudeert, dat het plots geen wetenschap is. Een groot probleem is dat mensen hun gedrag veranderen als gevolg van voorspellingen. Als weerman Frank Deboosere op tv een storm voorspelt, gaan de wolken hun bewegingspatroon daarom niet veranderen. Bij economische voorspellingen passen mensen hun gedrag aan, zodat de werkelijkheid anders uitdraait. Dat maakt het fundamenteel moeilijker.”

Is het dan niet beter de exacte voorspellingen opzij te zetten, en met woorden zo goed mogelijk te omschrijven wat er gaat gebeuren?

DE GRAUWE. “Ja, maar de mensen willen cijfertjes. Als een econoom zou zeggen ‘het kan alle kanten op,’ zullen zijn bazen zich afvragen waarom ze hem nog betalen. Al die hoofdeconomen van de banken worden vet betaald, een veelvoud van wat ik als professor verdien. Waarom? Omdat ze met getalletjes komen. Die allemaal uit de lucht zijn gegrepen, dat weet iedereen. Maar toch blijven ze het doen. Wij wetenschappers doen dat niet.”

Heeft de financiële crisis het economische denken veranderd?

DE GRAUWE. “Dat is een schok geweest voor veel economen. Volgens de gangbare economische modellen konden financiële crisissen niet optreden. Dat was pijnlijk. Als iemand failliet ging, had dat een verwaarloosbaar effect, volgens de modellen. Maar het failliet van de ene kan leiden tot het bankroet van een ander, en via allerlei links de hele financiële sector meesleuren. Dat domino-effect zat niet in de modellen.

VAN POECK. “Paul heeft het over één bepaalde klasse van modellen, de Dynamische Stochastische Algemeen Evenwichtsmodellen. Maar daar zit je echt aan de grens van het economische denken. Die modellen zijn op een bepaald moment de norm geworden in de praktijk, maar in ons handboek wordt er hooguit één keer over gesproken.

“De economie heeft nog altijd een machtige hoeveelheid kennis die overeind blijft. Het begint al met de manier waarop we economie kunnen meten, een enorme verworvenheid. We hebben een goed inzicht in de werking van monetaire politiek, het functioneren van de arbeidsmarkt, en ga zo maar door.

“En we durven verder te gaan dan andere humane wetenschappen, die alleen maar beschrijven. Wij zijn niet de mannen die enquêtes doen om te weten hoeveel procent van de mensen zus of zo denkt. We leggen de wereld uit vanuit een eigen kader. We slagen daar niet altijd in, maar het is toch iets unieks.”

Professor Van Poeck, volgens uw collega De Grauwe komen de Zuid-Europese landen door bezuinigingen nog dieper in de miserie, stelt u in uw boek. Maar volgens andere economen kunnen overheidsbesparingen de groei stimuleren, lezen we even verder.

VAN POECK. “Het lijkt er weer op dat economen er niks van kennen. Neen, we kennen het wel. Iets anders zijn haarfijne voorspellingen. Het exacte groei-effect berekenen van een vermindering van het begrotingstekort, dat is te hoog gegrepen. Het effect van besparingen hangt van veel factoren af. Wat is de toestand, de omvang en de structuur van de economie? Is het een open of gesloten economie? Werkt de monetaire politiek mee?

“Ik vind het fantastisch dat Paul zo overtuigd is van zijn zaak. Persoonlijk ben ik genuanceerder. De overheidsschuld is in vele landen te hoog, daarover is iedereen het eens. De vraag is hoe snel de schuld naar beneden moet.”

DE GRAUWE. “Ook ik zeg dat de schuld zal moeten dalen op termijn. Maar op dit moment is dat het probleem niet in de zuiderse eurolanden. In de jaren voor de crisis heeft de privésector in die landen te veel schulden opgebouwd. Om die schulden gemakkelijker te kunnen afbouwen, heeft de overheid zelf schuldpapier moeten uitgeven. Het probleem is dat die overheid veel te vroeg gedwongen werd tot schuldafbouw. Dat duwde die landen in de dieperik, met als resultaat dat de overheidsschuld niet is gedaald. Integendeel, ze is exponentieel gaan stijgen.”

Toch zijn er dan economen die zeggen dat de overheid geen schulden met schulden kan bestrijden.

DE GRAUWE. (fel) “Die hebben het gewoon niet door. Ik weet wel, sommige economen zeggen dat altijd. Maar het gaat niet om meer schulden. De overheid neemt gewoon de bestaande privéschulden over. De totale schuld stijgt niet in die landen.”

Een ander klinkend geschil ontstond rond Carmen Reinhart en Kenneth Rogoff van Harvard University, die zeggen dat de groei scherp terugvalt zodra de overheidsschuld meer dan 90 procent van het bbp bedraagt. Volgens tegenstanders verloopt het precies omgekeerd: de lage groei doet de overheidsschuld stijgen. Hoe zit het nu eigenlijk?

DE GRAUWE. “Die studie van Reinhart en Rogoff heeft veel invloed gehad. Dat was een probleem, want die 90 procent bleek achteraf gewoon een fout. Dan is er de vraag naar oorzaak en gevolg. Haalt de hoge schuld de groei naar beneden? Of doet de lage groei de schuld stijgen? De studies die ik zag, neigen naar het laatste. Kijk naar Spanje, dat voor de crisis een schuldgraad had van amper 40 procent van het bbp. Je gaat mij niet vertellen dat de Spaanse groei is ineengezakt omdat de overheid plots haar schuld opdreef. De Spaanse vastgoedcrash heeft de groei doen tuimelen, wat de overheid verplichtte tot meer schulden.”

VAN POECK. “Het was dom van Reinhart en Rogoff om zich vast te pinnen op die 90 procent. Dat getal werd een fetisj, wat altijd verkeerd uitdraait.

“Veel belangrijker vind ik het blootleggen van de mechanismen achter lage groei en hoge schuld. Dan kun je nakijken in hoeverre een bepaalde economie kwetsbaar is. Heb je een hoge overheidsschuld? Dan kan dat uitlopen op een hogere rente voor privé-investeringen, wat de groei drukt. Kijk gewoon welke mechanismen relevant zijn in een gegeven situatie.”

DE GRAUWE. “In plaats van alle eurolanden te dwingen snel hun overheidsschuld af te bouwen, zouden we noordelijke landen als Duitsland beter dwingen daarmee te stoppen. Maar in Duitsland heerst een religieuze houding ten aanzien van schuld. Het verwonderlijke is dat zoiets emotioneels ook speelt bij economen: schuld is slecht. En vooral overheidsschuld, hoewel het niet duidelijk is waarom dat zo zou moeten zijn. De privéschuld is vandaag groter dan de overheidsschuld. Daarvan zeggen we nog dat het oké is. Maar overheidsschuld, dat is pas vreselijk.”

Economie – een inleiding, uitgeverij Universitaire Pers Leuven, 911 blz.

Algemene Economie, uitgeverij De Boeck, 570 blz.

Economische Politiek – Principes en Ervaringen, uitgeverij Garant, 391 blz.

JOZEF VANGELDER, FOTOGRAFIE EMY ELLEBOOG

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content