De 40-urige mythe

Een aspirant-bachelor in Economie zou er een ware kluif aan hebben. Meer jobs was in het verleden hét argument om voor arbeidsduurverkorting te gaan. Zelfs overuren werden met dat doel duurder gemaakt. Een misvatting, zo bleek. Het is niet zo dat de hoeveelheid werk een constante is en dat je – net zoals op een apothekers- schaaltje – een lagere arbeidsduur kan afwegen tegenover meer arbeidsplaatsen.

De lump of labour fallacy, zo betitelen economen deze populaire fout. En nu precies de omgekeerde redenering in zwang is – ‘de veertigurige werkweek werkt onze loonhandicap weg en zorgt voor meer jobs’, althans volgens het Verbond van Belgische Ondernemingen ( VBO) -, is er even grote scepsis. Een mooie examenvraag voor de aspirant-bachelor zou dan ook zijn: als de 38-urige week niet in staat was om de werkloosheid in te dijken, waarom zou de veertigurige week dan wel kunnen zorgen voor meer jobs?

Om goed op die vraag te kunnen antwoorden, zou onze student Economie diverse argumenten die hij uit de handboeken haalt, op een rij kunnen zetten. Zo blijkt dat meer uren kloppen niet noodzakelijk leidt tot meer efficiëntie. Vermoeidheid heeft zijn prijs. Arbeidsduur en productiviteit zijn elkaars tegenpolen. Wie meer uren klopt, ondergraaft de eigen output. Meer output leidt ook niet noodzakelijk tot meer afzet. Trouwens, de Belgen werken al bijna honderd uren per jaar meer dan Duitsers en Fransen, en zelfs 200 uur per jaar meer dan onze noorderburen, zo blijkt uit een recent rapport van de Organisatie voor Economische en Sociale Ontwikkeling ( Oeso).

Als die student dan tot de conclusie komt – zoals dit blad doet (zie blz. 50) – dat de veertigurige week niet werkt, dan zou hij zich kunnen afvragen waarom de werkgeverskoepel VBO er dan zo’n vurig strijdthema van heeft gemaakt. Sterker nog: zelfs tegen de eigen sectorfederaties uit de bouw, voeding en distributie in. Om die zet goed te begrijpen, zou hij er – in de ware geest van het nieuwe bachelor-mastersysteem (zie blz. 60) – een cursus Psychologie en Onderhandelingstechnieken bij moeten nemen.

En dan zou hij misschien tot de volgende analyse komen: het VBO is als de dood dat de vakbonden in de sociale overlegronde van het najaar munitie krijgen om zomaar loonsverhogingen op tafel te gooien. De beste remedie daartegen is, in de eerste fase, te pleiten voor de verlenging van de werkweek zonder extra salaris (wat neerkomt op een loonsverlaging) en daarna – in ruil voor een toegeving op het vlak van arbeidsflexibiliteit – de eis van de langere werkweek ‘op te offeren’ en te komen tot een effectieve loonbevriezing.

Als diezelfde student dan ook nog enkele van zijn lesuren investeert in een cursus Arbeidsrecht, zou hij wellicht iets beter kunnen inschatten waarom de Belgische bedrijven sinds 1990 met een loonkostenhandicap worstelen van net geen 8 % tegenover hun voornaamste buurlanden: Nederland, Frankrijk en Duitsland. En dit ondanks een wet over de vrijwaring van het concurrentievermogen, die goedgekeurd werd in 1996. “Deze wet kampt met een aantal intrinsieke gebreken die het goed functioneren onmogelijk maken,” zo stelden arbeidsspecialist Marc De Vos en Johan Van Overtveldt, directeur van de VKW Denktank, onlangs nog vast in een loonkostenstudie.

Beide auteurs waren toen bijzonder scherp voor het interprofessioneel overleg als platform om de loonkostenontwikkeling in bedwang te houden. “Het mag gerust afgeschaft worden,” besloten ze. Dat de sociale partners hun eigen overleg al bij voorbaat zullen opblazen wanneer ze straks aan de onderhandelingstafel plaatsnemen, is ijdele hoop. Maar met één ding zullen ze wel rekening moeten houden: de koudwatervrees voor lineaire maatregelen over alle sectoren heen zal sterker zijn dan ooit.

Piet Depuydt

Het VBO is als de dood dat de vakbonden in de sociale overlegronde van het najaar munitie krijgen om zomaar loonsverhogingen op tafel te gooien.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content