“China of de dood”

Pessimisten weten het al: de uitbreiding van de Europee Unie op 1 mei 2004 zal nog meer bedrijven naar het oosten doen trekken. En niet alleen naar Oost-Europa. Onze loonkosten zijn te hoog, onze arbeidswetten te streng. Optimisten sussen dat bedrijven niet zo gauw verhuizen. Wie heeft gelijk? Een Vlaamse ondernemer: “Voor ons was het China of de dood.”

België, 2020. De laatste arbeider bij Ford Genk verlaat de fabriek. Sidmar heeft de deuren al lang gesloten, Umicore is nog slechts een vage herinnering.

Warschau, 2020. De fonkelnieuwe fabriek van Umicore werft alweer enkele honderden werknemers aan. De werkloosheid in Polen bereikt historische laagterecords. Reden? De torenhoge loonkosten jagen de bedrijven weg uit West-Europa. De verhuiswagens rijden naar het oosten.

Praag, 3 maart 2004. In de Tsjechische hoofdstad blazen zowat alle Belgische diplomaten uit Centraal- en Oost-Europa verzamelen voor een tweedaagse conferentie. De ochtend van de eerste dag tekenen tijdens een economische conferentie ook bedrijfsleiders present. Onder hen VBO-voorzitter en Recticel-topman Luc Vansteenkiste. Hij maakt van de gelegenheid gebruik om zijn bezorgdheid te uiten over een nieuwe golf van delokalisatie die de EU-toetreding van de voormalige Oostbloklanden met zich mee dreigt te brengen. “In Vlaanderen kost een gewone arbeidskracht de werkgever 48.000 euro per jaar. In Polen is dat 7000 euro en in Roemenië niet eens 2400 euro.” Volgens Vansteenkiste, die met Recticel 25 bedrijven in de nieuwe lidstaten heeft, maken die cijfers wel degelijk een verschil.

Worden we na 1 mei 2004 overspoeld door migratiegolven werkkrachten uit Oost-Europa? Intussen doen onze West-Europese bedrijven in toenemende mate aan delokalisatie. Wat vandaag offshoring genoemd wordt. Klinkt voornamer. Toch haasten vele experts zich om die bezorgdheid te relativeren. De Leuvense economieprofessor Jozef Konings vindt weinig bewijzen van delokalisatie: “Dergelijke verklaringen lijken me eerder ingegeven door politieke overwegingen of om een noodzakelijke herstructurering makkelijker verteerbaar te maken. De loonkosten in de meeste Oost-Europese landen liggen natuurlijk lager, gemiddeld zeven keer lager zelfs, maar dat geldt ook voor de arbeidsproductiviteit.” Dat is niet eens zo onlogisch, want in vele gevallen verplaatst de ondernemer zijn afgeschreven machines naar daar. Bovendien blijken de hogelonensectoren in België ook in Polen de sectoren met de hoogste verhouding tussen loonkosten en productiviteit.

Nog opmerkelijker: sinds 1998 is de Poolse economie minder competitief geworden dan de Belgische, tenminste als alleen rekening wordt gehouden met de ratio loonkosten op productiviteit (en dus niet met bijvoorbeeld de productiviteit van kapitaal en de infrastructuur). “Wellicht komt de bedreiging eerder van de huidige lagelonenlanden binnen de Europese Unie, zoals Portugal en Griekenland,” waarschuwt Konings.

Italiaanse boeken, Chinese fietsen

Jean-Louis Lesaffre van de gelijknamige Doornikse drukkerij heeft ervaring met de zuidersedreiging. In 2003 nam Lesaffre de inbindafdeling van de voormalige uitgeverij Casterman in Doornik over. Lesaffre probeert de inbindactiviteiten in België te houden, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. “De loonkosten in het zuiden van Europa liggen 30 tot 35 % lager,” zucht hij. “Daar kunnen we niet tegen concurreren. Als de loonkosten bij ons blijven stijgen, dan verhuist de hele markt naar Italië. Dat is nu al het geval voor 70 % van de boekenmarkt. De volgende stap is Oost-Europa en later China. Nu al overspoelen goedkope producten uit het Verre Oosten onze markt. Ik heb er geen problemen mee dat de economie globaliseert, maar als ik wil overleven, zal ik binnen de vijf jaar moeten verhuizen.”

De Vlaams fietsenbouwer Ludo (van het merk Granville) deed het hem voor. Algemeen directeur Johan Huygens bevindt zich in Taiwan wanneer we hem bellen. Tien jaar geleden ontsloeg hij vijftien mensen en bracht hij de productie van fietsframes over naar de Aziatische tijger. Sinds 2003 bouwt hij er ook volledige fietsen. Nu telt hij 40 medewerkers in België en ongeveer evenveel in China, waar jaarlijks zowat 5000 fietsen gemaakt worden, die per schip naar Antwerpen worden gebracht. Huygens: “Wie ben ik om die professoren tegen te spreken? Maar in mijn sector was het delokalisatie of de dood. Op drie, vier jaar is de volledige fietsenindustrie in de VS weggevaagd. In België krijg je het verwijt dat je delokaliseert uit winstbejag, maar het is pure noodzaak.”

Volgens Huygens kost een in China gebouwd frame ongeveer een derde van wat het in België kost. “Door de toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie ( WHO) moeten de VS en Europa hun importheffingen afbouwen. Die bedroegen in de fietsensector 34,9 %, wat overeenkomt met de gemiddelde brutowinstmarge.”

De hogere kosten voor transport spelen nauwelijks een rol, meent Huygens. Op een frame schat hij ze op 10 tot 11 %, op een volledige fiets zowat 4 tot 5 %. Bovendien is de milieureglementering minder strikt. “De productiviteit ligt beduidend lager dan in België, maar het weegt gewoon niet op tegen het loonkostenvoordeel. In Oost-Europa lijkt het kwaliteitsbewustzijn me minder hoog dan in Azië.”

Toch wil Huygens de productie in België niet volledig afbouwen. “Die is nodig voor onderzoek en ontwikkeling, en voor flexibele productie: fietsen die op maat van de klant samengesteld worden. Maar wij staan klaar om op één jaar tijd tot 75 % van onze productie naar hier over te brengen. De kans dat we nog verder moeten delokaliseren, is relatief groot. Eigenlijk beslissen onze Europese leiders hierover.”

Vluchten voor de kosten of zoeken naar nieuwe markten?

De twee favoriete regio’s bij delokalisatie zijn Oost-Europa en China. Op een beperkte rondvraag van Trends bij 40 bedrijven in de Agoria-sectoren (de technologische industrie, metaal en kunststoffen) gaven 33 ondernemingen te kennen buitenlandse filialen te hebben. Twintig hadden dochters elders in de Europese Unie, negen in Centraal- en Oost-Europa, acht in de VS, zeven in China en nogmaals zeven in de rest van Azië. Die filialen hadden in zestien gevallen invloed op de tewerkstelling in België.

Het Trends-onderzoek wordt bevestigd door een studie van IBM, die concludeerde dat 60 % van de 1,3 miljoen jobs die bij 11.000 nieuwe investeringen wereldwijd werden gecreëerd, plaatsvindt in groeimarkten, vooral in India en China. Toch valt op dat in sectoren als chemie en farmaceutica landen als Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië nog altijd tot de topdrie behoren.

Opvallend: van de Agoria-bedrijven die nog nieuwe filialen plannen, mikken er slechts zeven op West-Europa, maar evenveel op China en negen op Centraal- en Oost-Europa. Dertien bedrijven zetten die stap om nieuwe markten te openen, precies evenveel willen een deel van de bestaande activiteiten verplaatsen. Vallen die allemaal onder de noemer delokalisatie? Remi Boelaert, chief economist bij multisectorfederatie Agoria, relativeert: “Al te vaak wordt gedacht dat bedrijven delokaliseren door de hoge loonkosten bij ons. Regelmatig maken we studies waarin we onze leden vragen waarom ze dochterondernemingen in het buitenland oprichten. Als belangrijkste reden komt dan de aanwezigheid op de lokale markt naar voren. Ons onderzoek uit 2003 toont aan dat bijna 60 % van onze leden vestigingen in het buitenland opent om er nieuwe markten aan te boren. Dat percentage sluit trouwens aan bij vroegere onderzoeken. Is dat een vorm van delokalisatie of offshoring? Zeker, maar dan wel één in de positieve betekenis van het woord.”

Ook de tweede reden die de Agoria-leden opgeven, is een positieve vorm van delokalisatie: een bedrijf richt een dochter in het buitenland op om zijn productiegamma uit te breiden (16 %). Kostenbesparingen komen pas op stek drie (12 %). Boelaert geeft wel toe dat er verschillen zijn per regio. Een Belgisch bedrijf dat een vestiging opent in Oost-Europa, doet dat wel in belangrijke mate omwille van de loonkosten (28 %). Bedrijven die de overstap maken naar de Verenigde Staten doen dat in belangrijke mate omdat ze daar de geschikte knowhow vinden.

Boelaert neemt het voorbeeld van Bekaert. Met een honderdtal vestigingen wereldwijd is de staaldraadproducent ongetwijfeld het Belgische bedrijf met de sterkste internationale expansie. Boelaert: “Bekaert telt in België 4000 werknemers en 20.000 wereldwijd. Als het bedrijf in de VS aanwezig is, is het om te profiteren van de knowhow. Daarnaast heb je het wegsnijden van bepaalde activiteiten door grote multinationals. Ik denk dan binnen de Agoria-sectoren aan de sluitingen bij Philips, het verdwijnen van de productie van de Ford Transit naar Turkije. Dat noem ik negatieve delokalisatie: er verdwijnen hier jobs en die zullen nooit terugkomen.”

Pas op: het blijft vaak een avontuur

“Delokalisatie mag niet alleen defensief zijn,” meent Werner Koninckx van Navius. Hij adviseert KMO’s op het vlak van strategie en fusies. Geregeld krijgt hij klanten over de vloer die hem vragen of het opportuun is in het buitenland te investeren. Koninckx: “Ik heb die bedrijven daarin altijd volop gesteund. Je werpt je op nieuwe markten Maar we moeten onze kop ook niet in het zand steken: productiebedrijven lijden zwaar van de hoge loonkosten. Een arbeider die hier 30 euro per uur kost, kost in Polen amper 7 euro. Toch moet een bedrijf ook weten dat offshoring ook kosten teweegbrengt.”

Ook Remi Boelaert wijst op de kosten. Hij weet dat bedrijven wel eens ontgoocheld terugkeren van een delokalisatie-avontuur. Onlangs waarschuwde de KMO-groep van Agoria nog voor overhaaste beslissingen. En ook hier komen we terug bij het voorbeeld van de kostenstructuur: delokalisatie naar lagelonenlanden enkel en alleen omwille van de kosten kan een gevaarlijke keuze zijn. Delokalisatie heeft ook nadelen, zoals de afwezigheid van een moderne infrastructuur. Boelaert: “China is nog altijd een stap in het onbekende. Ben je daarop onvoldoende voorbereid, dan kan dat het einde van het bedrijf betekenen. Er duiken extra kosten op, er is geen rechtssysteem.”

Vooral KMO’s worden in landen als China met onaangename ervaringen geconfronteerd. Grote multinationals kunnen daar veel beter op anticiperen. Een groot bedrijf heeft de knowhow en de logistieke middelen om zich in landen als China zonder kleerscheuren te vestigen. Ze zijn zelfs in staat om het probleem van de gebrekkige infrastructuur aan te pakken. Een concern kan als het ware zelf een autosnelweg bouwen rond een productievestiging in China.

En toch zijn ook multinationals niet zo happig om vlug-vlug veel productie te verplaatsen, betoogt Konings. Hij diept een onderzoek op met gegevens van zowat duizend bedrijven. Wat blijkt? Multinationals verplaatsen vooral binnen dezelfde (Noord-Europese) regio, veeleer dan naar Centraal- en Oost-Europa. Wanneer het gebeurt, zijn de loonkosten een reden, maar het openen van nieuwe markten is als motief veel belangrijker.

Bovendien is Konings er niet van overtuigd dat verhuizen van een stuk productie noodzakelijk tot jobverlies leidt in België. “Een bedrijf kan bijvoorbeeld productie exporteren naar Rusland. Op een bepaald moment zijn de machines afgeschreven en opent hij daarmee een vestiging in die regio, terwijl hij de productie hier wat meer op de lokale markt afstemt. Dat is geen delokalisatie, maar een uitbreidingsinvestering. Je blijft hier verkopen. Kijk naar Interbrew: die investeren ook niet elders om hier zaken af te bouwen, integendeel.”

De klappen van het wegvervoer, de lessen van de textiel

Bedrijven zullen blijven herstructureren, maar dat heeft volgens Konings wellicht meer te maken met technologische innovaties dan met het eengemaakte Europa. “Loonkosten hebben wél gevolgen voor de jobcreatie. Maar ook daar spelen nog andere factoren mee: hoe makkelijk is het om iemand te ontslaan wanneer de conjunctuur minder is, bijvoorbeeld?” Door de Europese socialezekerheidsregels wordt de reactiesnelheid van bedrijven op economische veranderingen – slechte én goede – vertraagd. Vooral bij KMO’s zijn de loonkosten een belangrijk element, maar tegenover dat pluspunt staan de soms grote culturele verschillen, lagere rechtszekerheid, hogere kans op corruptie en mindere infrastructuur.”

Veel jobverlies verwacht Konings dan ook niet na 1 mei 2004, wanneer de tien nieuwe lidstaten de Europese Unie hebben vervoegd. “Destijds werd dat voorspeld bij de toetreding van Spanje, Portugal en Griekenland. De meeste aanpassingen zijn al gebeurd. Wie er nu nog niet is, reageert wel erg laat. En wie het echt niet meer kan redden in een globale economie, heeft meestal niet zozeer een probleem met de loonkosten, maar eerder met zijn product. Neem Ford: de loonkosten zijn goed voor 8 % van de kosten. Waarom zouden die loonkosten wél een probleem zijn wanneer niemand een Ford koopt en niet wanneer we er allemaal één willen?”

Toch houdt woordvoerder LodeVerkinderen van de Vlaamse transporteursvereniging SAV alvast zijn hart vast voor de uitbreiding van de Europese Unie. Sinds de val van het IJzeren Gordijn is het marktaandeel van Belgische transporteurs op de routes naar Oost-Europa gezakt van 75 % in 1990 naar zowat 5 % nu, waarbij het dan meestal gaat om hypergespecialiseerd vervoer. “Nu vrezen we dat ze ook steeds meer de noord-zuidtrafiek gaan inpalmen.” Afhankelijk van de vracht, zijn de loonkosten goed voor 25 tot 45 % van de kosten. “Een Belgische trucker in de file kost zeven keer meer.”

Delokalisatie is voor de meeste transporteurs niet zo eenvoudig: van de 9000 vervoersondernemingen heeft de helft een wagenpark van minder dan vijf trucks. Taalbarrières, culturele verschillen, rechtsonzekerheid en zelfs discriminatie maken de stap om te verhuizen dan erg groot. “Dat neemt niet weg dat een aantal van onze leden dat al gedeeltelijk heeft gedaan. Je kan er ook niet omheen: minister Anciaux kan wel streng controleren op de rij- en rusttijden en de technische staat van de vrachtwagens, maar dan nog blijven de loonkosten daar een keer of zeven lager.”

De textielindustrie heeft zich al lang geherstructureerd in de richting van het hightechtextiel, in die mate dat België daarin nu een internationale reputatie heeft uitgebouwd, net zoals België een land van autobouwers is. Konings: “Maar sommige sectoren zullen er altijd gevoeliger aan zijn: activiteiten met lage transportkosten, lowtechproducten en eenvoudige productieprocessen worden sneller verhuisd.”

eXtra informatie op www.trends.be Op de Trends-website vindt u de resultaten van het delokalisatie-onderzoek van Jozef Konings (KU Leuven).

Luc Huysmans Alain Mouton

“De loonkosten in de meeste Oost-Europese landen liggen lager, gemiddeld zeven keer lager zelfs, maar dat geldt ook voor de arbeidsproductiviteit.” (Jozef Konings, KU Leuven)

“Ja, de productiviteit ligt beduidend lager dan in België, maar het weegt gewoon niet op tegen het loonkostenvoordeel. In mijn sector is het China of de dood.” (Johan Huyghens, fietsen Ludo/Granville)

“Ik heb er geen problemen mee dat de economie globaliseert, maar als ik wil overleven, zal ik binnen de vijf jaar moeten verhuizen.” (Jean-Louis Lesaffre, drukkerij Lesaffre)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content