BUNDESRECHT BRICHT LANDESRECHT (NICHT)

In Duitsland hebben federale wetten voorrang op regionale. In België niet. Dat zorgt onnodig voor moeilijkheden.

De Duitse grondwet (art. 31) bepaalt dat wetten van federaal niveau boven die van een regio staan. In geval van conflict primeert het Bundesrecht. Ook in Amerika geldt de primacy clause, wat betekent dat een staatswet niet in tegenspraak mag zijn met een federale wet. Dat was de inzet van onze burgeroorlog, zeggen de Amerikanen, anders is een land niet bestuurbaar. De hetze bij ons over de nachtvluchten toont aan dat ze waarschijnlijk gelijk hebben. Deze normenhiërarchie bestaat namelijk niet in België. Decreten en ordonnanties (beslist door de regio’s) zijn niet ondergeschikt aan de (federale) wetten. In geval van conflict probeert men dan ook de zwartepiet door te schuiven naar het andere niveau. Door wederzijdse navelstaarderij verliest men vaak uit het oog dat er ook een Europees niveau bestaat, dat wel supranationaal kan zijn.

Een sprekend voorbeeld zijn de exportlicenties voor wapens en materiaal voor ‘dubbel gebruik’. De regionale overheden kennen licenties toe (of juist niet) op basis van de (federale) wapenwet. Bedrijven met meerdere vestigingen shoppen om te zien via welke regio ze het makkelijkst kunnen exporteren. De toekenning of weigering gebeurt op basis van informatie over het bestemmingsland en de bestemmeling die het netwerk van (federale) ambassades aanbrengt. De vracht zelf wordt dan weer gecontroleerd aan de grens door de (federale) douanediensten. Deze inherente efficiëntie zorgt niet alleen voor extra kosten voor de belastingbetaler, maar maakt ook dat bedrijven maanden moeten wachten op een vergunning. Dat bezorgt hen een competitief nadeel tegenover buitenlandse concurrenten.

Hek van de dam. Wanneer het fout loopt, is het hek helemaal van de dam. Nemen we, louter als illustratie, het voorbeeld van de uitvoer van isostatische persen naar Iran. Die stonden wekenlang in de actualiteit. Drie maanden nadat de VS de Staatsveiligheid had verwittigd van “de mogelijke aankoop door Iran van isostatische persen die eventueel kunnen worden gebruikt voor nucleaire doeleinden”, verlaat zo’n pers, op Allerzielen, zonder enig onderzoek of controle maar vergezeld van een Vlaams attest, de Belgische grens via een Waalse douanepost. Was de impact niet zo cruciaal geweest, dan kon het voorval worden afgeschreven als een Belgenmop. Maar hier staat te veel op het spel.

De diverse parlementen vervullen dan ook terecht hun taak als toezichtorganen en onderzoeken hoe zoiets kon gebeuren en waar de fout ligt. Het federale parlement steekt een beschuldigende vinger op naar de douanediensten. Die bijten van zich af door te zeggen dat de vracht vergezeld was van een attest van de bevoegde regionale minister, die stelde dat zulke isostatische persen niet vergunningsplichtig zijn en dus zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd. Het Vlaamse parlement neemt de estafettestok over en interpelleert de bevoegde minister. Die bevestigt dat het goed niet vergunningsplichtig is en dat dit ook zo geattesteerd werd. Niet-vergunningsplichtige goederen kunnen namelijk niet worden vergund noch geweigerd, precies omdat ze niet vergunningsplichtig zijn. Dura lex, sed lex. De wet is de wet.

Niemand is verantwoordelijk. De parlementsleden reageren gelaten op dat pingpongspel dat de parlementaire democratie uitholt. Na nog wat naschoppen via de vierde macht is de kous af. Niemand neemt de verantwoordelijkheid op zich. De inefficiëntie van de overheidsstructuren maakt het kluwen van verantwoordelijkheden zo ondoorzichtig dat het anonieme systeem iedere individuele verantwoordelijkheid uitsluit.

De navelstaarderij tussen regionale en federale verantwoordelijkheden doet vergeten dat er ook Europees recht ter zake bestaat. Meer nog: Europees recht breekt wetten en decreten. Een Europese verordening is bindend. De bijzondere wet van 12 augustus 2003 bepaalt expliciet dat de gewesten de bevoegdheid moeten uitvoeren volgens de gedragscode van de Europese Unie. De Europese verordening ter zake (EG 1334/2000) maakt mogelijk dat een niet-vergunningsplichtig goed toch een exportvergunning moet krijgen op basis van het eventuele gebruik dat men in het land van bestemming van de producten zou kunnen maken. Het onderwerpen aan een vergunning betekent niet meteen dat de uitvoer wordt geweigerd, maar dat een gedegen onderzoek voorafgaat aan de export om te bepalen of een exportvergunning wordt toegekend. Ook voor de exporterende onderneming was dat de beste oplossing geweest.

Federaal nachtlawaai. Dit triestige voorbeeld toont aan dat de regionalisering van de exportlicenties voor wapentuig al even irrationeel is als de manier waarop ze tot stand kwam: op basis van één (Waals) dossier. Ambassades en douanediensten zijn federaal want landsgrensgebonden. Exportlicenties moeten dan ook op hetzelfde niveau worden behandeld (in veel landen handelen de douanediensten zelf de exportlicenties af). Herfederaliseer deze bevoegdheid nu het nog kan. Het zou de belastingbetaler veel geld besparen. De wapenwet is namelijk federaal en moet nog steeds (drie jaar na de overdracht) in decreten worden omgezet. Dezelfde redenering geldt trouwens voor de wetgeving op nachtlawaai. Maar kunnen we aanvaarden dat we bepaalde bevoegdheden aan de deelstaten hebben gegeven die we beter federaal hadden gehouden zonder dat regionalisten gaan steigeren?

De auteur is secretaris-generaal van het Vlaamse Departement Economie, Wetenschappen en Innovatie. Hij schrijft deze column in persoonlijke naam.

Reacties: blikvanaernaoudt@trends.be

Rudy Aernoudt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content