De nieuwe fiscale procedure die rond deze tijd het daglicht moet zien, bevat een volledig nieuwe regeling voor de verjaringstermijnen inzake BTW.

Wie de totstandkoming van de fiscale procedurehervorming op de voet heeft gevolgd, zal zich herinneren dat men oorspronkelijk is uitgegaan van een grote harmonisatie van alle bestaande fiscale procedures. De bedoeling was één wetboek van fiscale procedure te maken dat op alle belastingen van toepassing zou zijn. Zowel op de inkomstenbelastingen, als op de BTW, de registratierechten, de successierechten enzovoort.

Dat was een revolutionaire, maar tegelijk ook voor de hand liggende gedachte. Men ziet immers niet in waarom bijvoorbeeld op het gebied van de BTW andere procedureregels moeten worden gevolgd dan op het gebied van de inkomstenbelastingen. Een eenvormige procedure is eenvoudiger voor de belastingplichtige en vermindert het risico van procedurefouten.

VOORDELEN.

Ook voor de belastingadministratie biedt zij tal van voordelen. De procedurehervorming gaat immers gepaard met een grondige herstructurering van de belastingadministraties. Een van de doelstellingen is gezamenlijke controles mogelijk te maken inzake inkomstenbelastingen en BTW. Gedaan dus met de praktijk waarbij vandaag de belastingcontroleur inzake inkomstenbelastingen zijn opwachting maakt, en overmorgen zijn collega van de BTW. Voortaan komen zij samen.

Dat beperkt het ongemak voor de belastingplichtige, maar heeft uiteraard ook tot gevolg (en tot doel) dat de controles grondiger gebeuren. Vier ogen zien meer dan twee. En dikwijls hebben vaststellingen op het gebied van de ene belasting onmiddellijk consequenties op het gebied van de andere. Denk maar aan bewimpelde inkomsten die op het gebied van de inkomstenbelastingen worden vastgesteld en die in veel gevallen meteen tot gevolg hebben dat ook op het gebied van de BTW rechtzettingen moeten gebeuren.

Bij zo’n gezamenlijke controles is het uiteraard minstens handig dat de procedures gelijk lopen. Kwestie van te vermijden dat de ene ambtenaar op het gebied van de inkomstenbelasting bijvoorbeeld dingen kan doen die zijn collega op het gebied van de BTW niet mag doen. Of om te vermijden dat men op het gebied van de beide belastingen rekening zou moeten houden met uiteenlopende termijnen.

TERMIJNEN.

Maar van al die ambitieuze plannen is niet veel in huis gekomen. Er komt geen eenvormig procedurewetboek. De procedures inzake inkomstenbelastingen en BTW blijven fundamenteel verschillen. Wel is er op één punt toenadering bereikt. De termijnen inzake BTW zijn in de nieuwe procedure beter afgestemd op die van de inkomstenbelastingen. Maar de harmonisatie is ver van geslaagd.

In de bestaande procedure kent men op het gebied van de BTW (in de regel) slechts één termijn: de vijfjarige verjaringstermijn. Op het gebied van de inkomstenbelastingen kent men verschillende termijnen. Om te beginnen de gewone aanslagtermijn. Die loopt in de regel tot 30 juni van het jaar dat volgt op het aanslagjaar. Vervolgens is er de gewone controletermijn van drie jaar (te rekenen vanaf 1 januari van het aanslagjaar), waarbinnen de administratie ook nog een aanslag of een bijkomende aanslag kan vestigen. Deze controle- annex aanslagtermijn kan met twee jaar (dus tot vijf jaar) worden verlengd; maar daarvoor is dan wel vereist dat de administratie aantoont dat er bedrieglijk opzet in het spel is, of dat de belastingplichtige het oogmerk had te schaden. Er moet dus sprake zijn van belastingontduiking.

Belangrijk detail: vooraleer de administratie – na afloop van de driejarige controletermijn – nog controles kan verrichten, moet zij de belastingplichtige vooraf schriftelijk op de hoogte brengen van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die te zijnen aanzien bestaan.

De administratie mag dus niet zonder meer bijkomende onderzoeksdaden stellen. Zij kan dit slechts doen als zij reeds op voorhand in het bezit is van ernstige aanwijzingen dat de belastingplichtige zich aan belastingontduiking bezondigd heeft, en als zij hem dat ook vooraf schriftelijk laat weten. Met dien verstande dat men er in de rechtspraak meestal van uitgaat dat die voorafgaande mededeling slechts nodig is als de administratie na afloop van de driejarige controletermijn nog controles wil verrichten bij de belastingplichtige zelf; en niet wanneer zij dat bij derden doet.

EINDE.

Na afloop van de vijfjarige controle- annex aanslagtermijn, is het einde nog niet in zicht. Er is nog een bijzondere aanslagtermijn. Die geldt bijvoorbeeld als de administratie op een bepaald ogenblik kennis krijgt van bewijskrachtige gegevens die uitwijzen dat de belastingplichtige in een van de vijf vorige jaren bepaalde inkomsten niet aangegeven heeft; of nog wanneer een rechtsvordering uitwijst dat bepaalde inkomsten niet werden aangegeven in een van de vijf jaren die voorafgaan aan het jaar waarin de rechtsvordering werd ingesteld. De administratie krijgt dan nog twaalf maanden tijd om een aanvullende aanslag te vestigen, te rekenen vanaf het ogenblik waarop zij kennis krijgt van die bewijskrachtige gegevens of vanaf het ogenblik waarop de rechtsvordering definitief afgehandeld is.

BTW.

Op het gebied van de BTW heeft men nu gepoogd een vergelijkbaar stelsel van termijnen te installeren. De verjaringstermijn van vijf jaar wordt geschrapt. In de plaats komt een gewone verjaringstermijn van drie jaar. Die zal – naar analogie met hetgeen op het gebied van de inkomstenbelastingen geldt – verlengd kunnen worden met twee jaar (naar vijf jaar), zodra er belastingontduiking in het spel is. En eveneens naar analogie met de bestaande regeling inzake inkomstenbelastingen, zal de BTW-administratie niet zonder meer gebruik kunnen maken van deze verlengde termijn. Als zij zich voorneemt er gebruik van te maken, zal zij de belastingplichtige vooraf in kennis moeten stellen van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die ten opzichte van hem bestaan.

Vervolgens wordt er, ook weer naar analogie met de inkomstenbelastingen, in een extra lange verjaringstermijn voorzien, wanneer bijvoorbeeld bewijskrachtige gegevens of een rechtsvordering uitwijzen dat bepaalde handelingen niet werden aangegeven. Op het gebied van de BTW zal deze extra lange termijn zeven jaar bedragen.

BENADERING.

Is daarmee eenvormigheid bereikt? Hoegenaamd niet. De extra lange termijn van zeven jaar komt slechts bij benadering overeen met de bijzondere termijn die op het gebied van de inkomstenbelastingen bestaat. Soms is die langer, soms is die korter. Op het gebied van de inkomstenbelastingen wordt immers niet gerekend met een vaste termijn van zeven jaar. Wel met een aaneenschakeling van verschillende periodes.

Stel bijvoorbeeld dat in het jaar 2005 een rechtsvordering wordt ingesteld en dat daaruit afgeleid kan worden dat de belastingplichtige in het verleden bepaalde inkomsten niet heeft aangegeven. Men kan dan vijf jaar teruggaan. Dus tot en met het jaar 2000. De inkomsten die in dat jaar niet werden aangegeven, zijn inkomsten van 1999. Die kunnen dan alsnog worden belast. Dat moet niet onmiddellijk (in 2005) gebeuren. De administratie heeft daarvoor twaalf maanden de tijd, te rekenen vanaf het ogenblik dat de rechtsvordering definitief afgehandeld is. Stel dat dit pas in 2010 het geval is, dan zijn we al twaalf jaar verder (te rekenen vanaf het inkomstenjaar 1999). Op het gebied van de BTW zal de administratie in hetzelfde geval slechts tijd hebben tot 2006 (zeven jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de BTW-schuld ontstaan is). Maar dit wil niet zeggen dat de verjaringstermijn inzake BTW in de praktijk korter zal zijn dan de aanslagtermijn op het gebied van de inkomstenbelastingen: de verjaring kan immers onder bepaalde voorwaarden worden geschorst of gestuit.

AARD.

Een ander belangrijk verschilpunt betreft de aard van de termijnen. Inzake inkomstenbelastingen spreekt men van aanslagtermijnen en controletermijnen. De extra lange termijn waarvan hoger sprake, is een zuivere aanslagtermijn. De administratie kan binnen die termijn nog een aanvullende aanslag vestigen. Maar zij kan gedurende die termijn geen enkele bijkomende onderzoeksdaad stellen. De controletermijn is verstreken.

Inzake BTW is dat allemaal minder duidelijk. Daar is geen sprake van aanslag– of controletermijnen; wel van verjaringstermijnen (van drie, vijf of zeven jaar). Men kan zich dan ook terecht afvragen wat de administratie zal kunnen tegenhouden om nog bijkomende controles uit te voeren wanneer zij bijvoorbeeld op het einde van de zevenjarige verjaringstermijn op het spoor komt van bewijskrachtige gegevens die het bestaan van niet-aangegeven inkomsten doen vermoeden.

In ieder geval heeft men nog enige tijd om daarover grondig na te denken. De nieuwe termijnen zullen immers slechts gelden voor vorderingen tot voldoening van de BTW die vanaf 1 januari 1999 zijn ontstaan. De verlenging van de bestaande vijfjarige verjaringstermijn naar zeven jaar zal dus pas effectief te voelen zijn vanaf 2004, ten vroegste.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content