Bij de neus genomen

De autokosten bij buitenlandse zakenreizen zijn dan toch niet volledig aftrekbaar. Zij vallen onder de algemene aftrekbeperking van 75%.

Naar aanleiding van de zogenaamde “hervorming van de personenbelasting” die tien jaar geleden werd doorgevoerd, werd ook gesleuteld aan de mate waarin sommige beroepskosten fiscaal aftrekbaar zijn. De aftrek van autokosten werd beperkt tot 75% (waaraan nadien voor het woon-werkverkeer de specifieke aftrek van 6 frank per kilometer werd toegevoegd). De aftrek van restaurant- en receptiekosten en van kosten voor relatiegeschenken werd gehalveerd. En de aftrek van de kosten van niet-specifieke beroepskleding werd zonder meer afgeschaft.

Maar zoals dat wel eens meer gebeurt, slaat en heelt de fiscus ook hier tegelijk. Tijdens de bespreking van de belastinghervorming in het parlement liet de toenmalige minister van Financiën immers verstaan dat de voorgenomen aftrekbeperkingen niet absoluut zouden worden toegepast. Wat de restaurant- en receptiekosten en de kosten van relatiegeschenken betreft, stelde hij een uitzondering (en dus bij voortduur, de volledige aftrekbaarheid) in het vooruitzicht voor het geval waarin die kosten verband houden met buitenlandse zakenreizen – kwestie, zo verklaarde de minister toen, van de exportnijverheid niet te benadelen.

CIRCULAIRE.

Die uitzondering werd niet opgenomen in de wettekst zelf, maar ze staat wel zwart op wit te lezen in het verslag van de Senaatscommissie voor de Financiën. De uitzondering werd nadien door de administratie ook uitdrukkelijk opgenomen in een circulaire waarin zij de aftrekbeperkingen van commentaar voorzag.

In die circulaire wordt de uitzondering overigens niet langer vastgeknoopt aan de exportnijverheid. Zij geldt volgens de administratie voor iedere reis naar het buitenland waarvan de belastingplichtige kan aantonen dat die reis een duidelijk belang inhoudt voor zijn zaken, of voor de zaken van een derde in België die hij in het buitenland vertegenwoordigt.

WAARDE.

Wie zich op deze uitzondering wil beroepen, vindt dus geen steun in de tekst van de wet. Het gaat om een administratieve uitzondering die ingaat tegen de letterlijke tekst van de wet. Het probleem met dit type van uitzonderingen is de afdwingbaarheid ervan.

Bij gebrek aan wettelijke basis heeft men juridisch niet veel been om op te staan. Eigenlijk kan men alleen maar hopen dat de administratie de uitzondering toepast. Doet zij dat niet, dan kan men de toepassing nog proberen af te dwingen voor het hof van beroep. Maar succes is niet gegarandeerd. Verschillende hoven van beroep hebben in het verleden immers geweigerd administratieve regelingen toe te passen die afwijken van wat in de wet te lezen staat. Ook als die regelingen in het voordeel van de belastingplichtige zijn.

BRUSSEL.

Vandaar dat het allicht interessant is te weten dat inmiddels minstens één hof van beroep de administratieve uitzondering in verband met de restaurant- en receptiekosten tijdens buitenlandse zakenreizen wel heeft toegepast.

Voor het hof van beroep in Brussel kwam enkele maanden geleden het geval ter sprake van een Belgische onderneming die aan haar zelfstandige medewerkers forfaitaire kostenvergoedingen uitbetaalde voor hun buitenlandse zakenreizen. Zij wou die kosten integraal als beroepskosten in aftrek brengen.

Maar de fiscus lag dwars. In de kosten die door deze vergoedingen gedekt werden, kwamen immers niet alleen de kosten van overnachtingen voor, maar ook allerhande restaurant- en receptiekosten en kosten voor relatiegeschenken. Kosten dus waarvan de aftrek krachtens de wet beperkt is tot de helft. Die aftrekbeperking geldt niet alleen voor de eigenlijke kosten, maar ook voor de vergoeding ervan aan derden.

Vandaar dat de administratie de aftrek van de kostenvergoedingen minstens voor een deel wou halveren. De belastingplichtige beriep zich uiteraard op de uitzondering die de administratie zelf in verband met buitenlandse zakenreizen in haar circulaire had neergepend. Maar om een of andere reden weigerde zij de uitzondering in dit geval toe te passen (misschien was dat omdat het om forfaitaire kostenvergoedingen ging).

GELUK.

Wat er ook van zij, voor het hof van beroep in Brussel had de belastingplichtige meer geluk. Het hof aanvaardt immers dat de belastingplichtige zich terecht op de uitzondering kan beroepen. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt immers duidelijk dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om de aftrekbeperking ook toe te passen op restaurant- en receptiekosten en kosten van relatiegeschenken die verband houden met buitenlandse zakenreizen. Het hof besluit dan ook dat de uitbetaalde kostenvergoeding integraal aftrekbaar is (arrest van 24 juni 1998, samengevat in Fiskoloog nr. 677, p. 10).

Dat het in casu om een forfaitaire dagvergoeding ging, is voor het hof blijkbaar geen probleem. Er was immers niet betwist dat de vergoeding volledig overeenstemde met werkelijk gedane kosten, dat die kosten redelijk waren, en dat ze wel degelijk een beroepsmatig karakter hadden.

AUTOKOSTEN.

De administratieve uitzondering waarvan sprake, betreft uitsluitend de restaurant- en receptiekosten en de kosten van relatiegeschenken. Waarom alleen deze kosten, en niet bijvoorbeeld de autokosten die tijdens buitenlandse zakenreizen worden gemaakt? Waarom vallen deze laatste kosten wel onder de aftrekbeperking van (voor autokosten) 75%?

Die vraag werd enkele jaren geleden aan de toenmalige minister van Financiën voorgelegd, en die antwoordde schoorvoetend; niet met “ja” of niet met “neen”, maar heel terughoudend. De minister zei dat hij erkende dat bij ” gelijklopende motieven, eenzelfde inschikkelijkheid zou kunnen worden betoond” ten aanzien van de verplaatsingskosten in het buitenland; altijd weer op voorwaarde dat de belastingplichtige aantoont dat de buitenlandse zakenreis een duidelijk belang inhoudt voor zijn zaken of voor de zaken van een derde in België die hij in het buitenland vertegenwoordigt.

Bemerk de “voorwaardelijke wijs” waarin de minister sprak: eenzelfde inschikkelijkheid “zou” ten aanzien van verplaatsingskosten kunnen worden betoond. Maar van die terughoudendheid was enige tijd later niets meer te merken. In antwoord op een nieuwe parlementaire vraag zei de minister klaar en duidelijk dat de “inschikkelijkheid” (de integrale aftrek) ook betrekking heeft op “verplaatsingskosten in het buitenland”. Voor wie het wil nalezen, het staat te lezen in het Bulletin schriftelijke “Vragen en Antwoorden” van de Kamer, zitting 1995-96, blz. 6204.

WAARD.

In de praktijk is men er dan ook terecht van uitgegaan dat de zaak hiermee geregeld was. Maar dat was wel buiten de waard gerekend. De waard in de persoon van sommige belastingcontroleurs die – gezien de tekst van de wet – botweg weigerden de volledige aftrek toe te staan.

Daarover ondervraagd, liet de minister van Financiën weten dat hij de problematiek van de verplaatsingskosten in het buitenland opnieuw zou laten onderzoeken door de administratie. Dat onderzoek is inmiddels beëindigd. Het resultaat is dat de minister teruggefloten wordt: de aftrekbeperking tot 75% is en blijft ook van toepassing ten aanzien van autokosten in het buitenland.

KEEL.

Eerst zeggen dat diezelfde kosten integraal aftrekbaar zijn, en daarna terugkrabbelen, dat is senator Paul Hatry evenwel in het verkeerde keelgat geschoten. En dus ondervroeg hij de (inmiddels nieuwe) minister van Financiën opnieuw: of de integrale aftrek dan niet kan worden toegestaan voor de periode die begrepen is tussen de twee tegenstrijdige ministeriële antwoorden ?

Maar de minister kent geen genade: in de huidige stand van de wetgeving is de 75%-aftrekbeperking ook van toepassing op autokosten die verband houden met buitenlandse zakenreizen, en dit “ongeacht de datum” waarop deze kosten zijn gemaakt.

NEUS.

Van de “inschikkelijkheid” die de (vorige) minister van Financiën wou betonen, blijft dus niets meer over. Tenzij vandaag of morgen een hof van beroep deze manier van handelen strijdig acht met de regels van het behoorlijk bestuur.

Want, zeg nu zelf, als de “grote baas” (de minister van Financiën) op een bepaald ogenblik zelf verklaart dat autokosten in verband met buitenlandse zakenreizen voortaan volledig aftrekbaar zijn, dan mag men er als gewone belastingplichtige toch wel van uitgaan dat hij (de minister) niet over een nacht ijs is gegaan en dat hij deze problematiek vooraf grondig heeft laten onderzoeken door zijn administratie. Wanneer dit achteraf bekeken niet het geval blijkt te zijn, dan kan men misschien nog wel aanvaarden dat voor de toekomst teruggekomen wordt op het eerder ingenomen standpunt, maar in geen geval voor het verleden.

Tenzij men er niet mee inzit om de belastingplichtige op te zadelen met het gevoel dat hij bij de neus genomen is.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content