Bezit u ook 4,4 miljoen?

In de totale spaarkous van de Belgische gezinnen zat eind vorig jaar 43.894 miljard frank. Dat is zo’n 4,4 miljoen frank per inwoner en ruim 12.000 miljard frank meer dan in 1992, becijferden de VUB-economen Jef Vuchelen en Koen Rademaekers. Trends ging nog een stapje verder en berekende dat sinds 1970 het gezinsvermogen er in reële termen jaarlijks met 3,25% op vooruitging. Telt u even mee?

De Belg zit steeds minder met een baksteen en steeds meer met een aandeel in de maag. De beurs mag dan de jongste weken al wat slapper presteren, de voorbije twee jaar manifesteerde de beursvloer zich voor de spaarder als een bijzonder vruchtbare bodem om zijn vermogen aan te dikken. Hadden de Belgische gezinnen in 1992 nog voor 4433 miljard frank aandelen in portefeuille, dan steeg dat cijfer eind 1997 tot 8597 miljard frank. Een bijna verdubbeling op nauwelijks vijf jaar tijd dus, niet het minst dankzij de fors hogere beurskoersen. Resultaat is dat aandelen eind 1997 nagenoeg 20% van het totale gezinsvermogen uitmaakten, tegenover 14% in 1992.

Terwijl de aandelenportefeuille van de gemiddelde Belg almaar dikker werd, daalde het part van de onroerende goederen in het totale gezinsvermogen: van 41,3% in 1992 tot 38,6% in 1997. De liefde van de Belg voor bakstenen lijkt daarmee verder te bekoelen: in 1970 bestond nog 52% van het totale gezinsvermogen uit onroerend patrimonium.

Het gezinsvermogen

bestaat uiteraard niet alleen uit aandelen en bakstenen. Ook vervoermiddelen bijvoorbeeld, huishoudartikelen, cash geld, kasbons of – ja, waarom niet – koeien maken er deel van uit. Ze kunnen netjes worden gegroepeerd in vier categorieën (zie tabel: Waaruit bestaat het gezinsvermogen?). Wie het allemaal optelt en er de schulden van de gezinnen van aftrekt, kwam eind 1997 tot de fraaie som van 43.894 miljard frank.

Dat becijferden Koen Rademaekers en Jef Vuchelen ( VUB) in hun nog niet gepubliceerde studie ” Het Belgische gezinsvermogen, 1992-1997“. Daarmee komt het totale Belgische gezinsvermogen overeen met bijna vijf keer het Belgische bruto binnenlands product ( BBP) van 1997, of bijna vijf keer de totale waarde van goederen en diensten die vorig jaar door de Belgische economie werden geproduceerd. Een gezinsvermogen dat begin 1992 slechts 31.329 miljard frank bedroeg, maar sindsdien jaarlijks met 7% toenam. Zelfs na correctie voor inflatie, gemeten aan de hand van de consumptieprijsindex, blijft daar in reële termen toch nog een groeivoet van 4,8% over, een stuk boven de gemiddelde economische groei van 1,4% in de periode 1992-1997.

Opmerkelijke verschuivingen

De studie legt een paar opmerkelijke verschuivingen in de vermogensopbouw van de gezinnen bloot in de periode 1992-1997. Vooral de nominale daling van de som overheidsobligaties in particuliere handen valt op: een terugval van 1527 miljard frank in 1992 naar 1450 miljard frank in 1997. Deels uiteraard omdat de overheid dankzij lagere begrotingstekorten minder behoefte had aan extra financiering van de belastingbetaler. Maar in het braafjes kopen van overheidspapier had ook de burger blijkbaar steeds minder zin. De overheid raakte de jongste staatsbons nauwelijks nog aan de straatstenen kwijt. De enkele procentjes die de Belgische staat kon bieden, waren geen partij voor het afgelopen beursfeest.

Opmerkelijk is dat de particuliere obligaties – uitgegeven door ondernemingen – tussen 1992 en 1997 wél een ware explosie kenden met een gemiddelde stijging van 18,9% per jaar. De vergoeding voor deze obligaties ligt nochtans maar een fractie hoger dan die van overheidsobligaties.

Belgen bezitten, naar goeie gewoonte, ook een steeds groter stukje van het buitenland. Op vijf jaar tijd steeg het buitenlands financieel vermogen (bijvoorbeeld onroerend goed, deposito’s in Belgische frank, buitenlandse obligaties…) van de Belgische gezinnen van 3302 miljard frank in 1992 naar 4720 miljard frank in 1997. België investeert op die manier in de groei en de creatie van nieuwe jobs in het buitenland. Maar dat gaat niet ten koste van de Belgische economie: de geïnvesteerde bedragen hebben we verkregen door het grote overschot op de lopende rekening (zo’n 580 miljard frank in 1997).

Opmerkelijk is wel dat de couponnekestrein naar Luxemburg minder reizigers telt: de deposito’s in Belgische frank in Nederland en Luxemburg daalden met 6,9% door de verlaging van de roerende voorheffing van 25% naar 10% op 1 maart 1990 en de algemene switch naar aandelen. Om hun vermogen op te bouwen tenslotte, staken de gezinnen zich niet overdreven extra in de schulden (zie tabel en grafiek: Waaruit bestaat het gezinsvermogen?).

Overzicht 1970 -1997

Wie de vermogensopbouw over een iets langere periode bekijkt, merkt dat de gezinnen de afgelopen kwarteeuw een gigantisch spaarvarken hebben vetgemest. In 1970 bleef de teller van dat vermogen nog staan op 4979 miljard frank. Bijna zakgeld in vergelijking met de 43.894 miljard van eind 1997. Maar uiteraard hebben de franken van vandaag minder koopkracht dan die van 1970. Sinds 1970 en tot halfweg de jaren tachtig (zie ook blz. 38) boette de frank gemiddeld jaarlijks 5% van zijn koopkracht in door prijsstijgingen. Daarom is het interessant de vermogenstoename sinds 1970 te corrigeren voor inflatie. Trends deed die oefening en kwam tot de vaststelling dat in franken van 1970, het gezinsvermogen eind 1997 11.816 miljard zou bedragen. Stelt men het vermogen in 1970 gelijk aan 100, dan bedroeg de index (die dus de vermogenstoename in reële termen meet) eind vorig jaar 237,3 (zie grafiek: Evolutie gezinsvermogen 1970-1997). Dat betekent dat sinds 1970 het gezinsvermogen jaarlijks in reële termen gemiddeld met 3,25% groeide.

Deze analyse

leert ook dat de vermogensopbouw sinds 1970 niet in mooie rechte lijn verliep, maar geanimeerd werd met enkele golfbewegingen. In het begin van de jaren ’70 klom de vermogensindex vrij snel om in 1973 al op 118 uit te komen. Maar de eerste petroleumcrisis en de daarmee gepaard gaande inflatieopstoot van meer dan 12% in 1974 en 1975 maakten een einde aan het feest. De index zakte in 1974 tot 114,5. Licht herstel manifesteerde zich in 1975. De stijgende trend zette zich de rest van de jaren ’70 door zodat de index in 1979 aftikte op 138,9.

Begin de jaren ’80 liep het echter goed fout. De periode 1979-1984 zal de geschiedenis ingaan als de tijd waarin België boven zijn stand leefde. De tweede oliecrisis, de opnieuw hogere inflatie en de devaluatie van de frank in 1982 holden het opgebouwde gezinsvermogen uit. Eind 1984 was de index teruggevallen tot 113,3. Maar in 1985 was het ergste leed geleden en de geduldige gezinnen zagen opnieuw hun vermogen gestaag toenemen. De jaarlijkse reële toename met 5,9% sindsdien resulteerde in een index van 237,3 eind 1997. Topjaren waren 1988, 1989 en 1993, toen een reële vermogensgroei van respectievelijk 14,2%, 16,3% en 10,9% kon worden opgetekend.

Meer papieren vermogen

De voorbije 27 jaar veranderde ook de samenstelling van het gezinsvermogen drastisch (zie tabel: Samenstelling van het gezinsvermogen). Opvallendst is de evolutie van het aandeel van het onroerend vermogen. Dit steeg van 52% in 1970 tot een maximum van 59% in de periode 1978-1980, om nadien te dalen tot 46% in 1984 en zelfs tot 38,6% in 1997. Ook het aandeel van het materieel roerend vermogen krimpte in: van 17% in 1984 tot 11,4% in 1997.

Dit ten voordele van vooral beursgenoteerd vermogen dat het snelst groeide. Steeds meer obligaties (zowel particuliere als overheidsobligaties) en aandelen verdwenen in de bankkluizen van de spaarders. In reële termen steeg deze vermogenscomponent de voorbije 27 jaar met gemiddeld 6,6%, zodat hij eind vorig jaar 23% van het totale vermogen uitmaakte.

Vooral vanaf 1985 nam de som van deze activa spectaculair toe. Het herstelbeleid na de devaluatie, de wet Cooreman-De Clercq in 1992 (die voorzag in een gunstig fiscaal regime voor kapitaalverhogingen en beleggingen), het pensioensparen, het stijgend vertrouwen in het bedrijfsleven en de wereldwijde beurshausse draineerden steeds meer het spaargeld van de gezinnen naar beursgenoteerde waarden.

Slachtoffers waren in de periode 1992-1997 vooral de termijndeposito’s (jaarlijks -6,0%), maar ook de kas- en spaarbons (jaarlijks -1,4%). Het gewone boekje daarentegen hield de jongste jaren meer dan stand. Het ging er met een jaarlijkse groei van 15,1% zelfs sterk op vooruit zodat er eind vorig jaar 3875 miljard in de boekjes stond ingeschreven. Omdat als kortetermijnbelegging het spaarboekje zijn gelijke niet kent en omdat de wettelijk bepaalde basisrente tussen 1992 en 1997 nooit neerwaarts werd herzien.

Eenzelfde verhaal kan over de beurskoersen niet worden verteld. En aangezien intussen 20% van het gezinsvermogen in aandelen is belegd, dreigt de recente beurscorrectie het Belgische spaarvarken serieus af te slanken.

GUY CLÉMER

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content