BERT ANCIAUX IS EEN KUNSTWERK

Kunst is een toffe bevoegdheid voor een politicus met een roerige tong, branie en de microben van Provo in het lijf. Kunsteconomie evenwel is een klad serieuzer en wordt, ondanks de stijgende sommen die vloeien naar de cultuur, schandalig verwaarloosd.

Bert Anciaux is een verburgerlijkte vorm van Provo. De protestbeweging bestaat niet meer, maar heeft nog altijd een invloed op de babyboomgeneratie en op oudere activisten. Provo en Bert Anciaux delen het ‘samen jong zijn’. De binnenwereld van Provo was romantisch, een tegencultuur waarin gevaarlijkleven en ambiguïteit stonden tegenover de normen van controle en beheersing. Provokaatsieaanetgezach is authentieke Provotaal en was het marsorder van de jaren zestig. De Nieuwe Jeugdbeweger, waarmee Bert graag flirt, is de bourgeoisversie van de witte fietsen, de sit-downs, de rookbommen, de vlotte seks en de happenings op de Antwerpse Groenplaats. De Provo van toen en de Provo van chocolade van 2006 fascineren de media.

De burger zegt ‘foert’. Provo Bert lokt die door bijvoorbeeld Vlaamse cultuurprijzen uit te reiken. Een initiatief dat sowieso goed is voor radiominuten, geneuzel over de kracht van cultuur en praatjes over de verzuring. Met een half oor voor Klara en twee ogen voor een leuk – om het vocabularium van Bert eens te gebruiken – doctoraat volgde ik de “Miss Flandersverkiezing voor schrijvers”, dixit auteur Erwin Mortier.

Doctoraten zijn karweien: krom gezet, scheef geschreven, nors ingebonden, euthanasie voor de lichtheid van het leven. Niet zo is Kunsteconomie in nieuw perspectief van Pim van Klink (K’s Concern, Groningen, 2006). Van Klink werkt al 25 jaar in de Nederlandse kunstsector als bestuurder en manager. Het boek is voortreffelijk geschreven en kleurig gezet. Van Klink maakt gehakt van de kunsteconomie. Bert Anciaux moet Van Klink lezen of laten lezen door zijn maats van Spirit.

De reële behoefte van kunstenaars aan productiemogelijkheden wordt maar mondjesmaat door de markt vervuld, stelt Pim van Klink. Zijn sleutelzin is: in de kunst is het aanbod zelf de vraag. Arbeid is ook in de kunst een productiefactor, maar een veel opvallender feit is dat arbeid hier ook zelf een behoefte is. Veel meer mensen willen als schilder, toneelspeler, musicus of danser actief zijn en daar ook hun brood mee verdienen dat er in markttermen vraag voor is.

Mag en moet de overheid de slechte smaak van de consument corrigeren? Een belangrijk argument ten gunste van de overheidssubsidiëring van kunst is het ‘ merit good‘-beginsel. De consumenten van cultuur zouden niet goed in staat zijn de waarde te taxeren van bepaalde goederen voor het eigen welzijn. De overheid moet in die gevallen de rol van opvoeder op zich nemen. De tegenwerping luidt: is gesubsidieerde kunst in staat om mensen te verheffen die toch niet geïnteresseerd zijn? Alternatieven zijn het onderwijs, dat brengt meer zoden aan de dijk voor emancipatie. Lagere prijzen helpen aantoonbaar niet om ongeïnteresseerden te verleiden tot kunstconsumptie. Negentig procent van de burgers zegt foert, en dat zal zo blijven.

Van pekelharing naar kaviaar. Kunsteconomie is een ondergeschoven kind van de economische wetenschap. De kunsten vormen een zeer klein percentage van het economische systeem, zodat er maar weinig eer mee te halen is voor een ambitieuze econoom.

Economen spreken van een ” veiled economy“, een versluierde economie. Kunstenaars zijn wel uit op een goede geldelijke beloning, maar kunnen daar niet voor uitkomen omdat dat contraproductief werkt. De Nederlander Hans Abbing koppelt daaraan bijna achteloos het inzicht dat de meeste kunstenaars hun activiteiten niet zozeer zien als productie, maar als consumptie. Voor het betalen van hun gas, elektriciteit en benzine vluchten zij in bijbanen. Het sterrendom is weggelegd voor weinigen. Schilder Luc Tuymans eet vandaag kaviaar, gisteren pekelharing.

Het stijgende kunstenbudget is een gevolg van succesvol gelobby, de hoogconjunctuur en de religieuze beneveling voor cultuur. Culturele beleidsmakers vergeten economen te betrekken bij de budgettaire contouren van de branche. In 1991 schreef KU Leuven-professor Paul De Grauwe over het toneel. Hij bekeek het verminderen van de publieke belangstelling voor het gesubsidieerde theater. Zijn verklaring luidde – correct – dat de politiek de aanbevelingen volgt van de deskundigen uit de adviesraden en die deskundigen zijn veel meer gericht op experiment en vernieuwing dan de smaak van het publiek.

De experts jagen Mijnheer Doorsnee uit de zalen. “Baseer de subsidiëring op bezoekersaantallen,” was een van De Grauwes voorstellen. Spirit en zijn kunstminister plus hun progressieve vrienden van alle partijen betoelagen de heavyuserswithhighereducation.

Dank u, belastingbetaler uit de Seefhoek.

De auteur is directeur van Trends. Reacties: frans.crols@trends.be

Frans Crols

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content