Belgiës economische collaboratie in de Tweede Wereldoorlog

Herman Van der Wee en Monique Verbreyt leggen in een nieuw boek haarfijn uit hoe de Nationale Bank van België, de haute finance en de hele Belgische economie tijdens de Tweede Wereldoorlog verstrikt raakten in de netten van de collaboratie. De Emissiebank, een filiaal van de NBB, zat zelfs “compleet in de collaboratie”.

eXtra informatie op www.trends.be

Op de Trends-website vindt u het ongelooflijke verhaal over 250 ton Belgisch goud dat een tocht door de Sahara maakte.

Hebben de Nationale Bank, en haar filiaal de Emissiebank, samen met de privé-bankiers zich schuldig gemaakt aan economische collaboratie? Dat vragen Herman Van der Wee en zijn echtgenote Monique Verbreyt zich in hun nieuwe boek af. Ze steunen zich op diepgravend historisch onderzoek, waarbij ze voor het eerst de oorlogsarchieven van de Nationale Bank van België mochten ontginnen. Ze penden hun bevindingen neer in een studie van 750 bladzijden, die deze week tijdens een colloquium in de Nationale Bank werd gepresenteerd (zie kaderstuk: Het schrijvende koppel).

“Het is niet aan ons om te oordelen of te veroordelen,” stellen de auteurs. “Het is trouwens onmogelijk om een scherpe lijn te trekken waar vaderlandsliefde eindigt en collaboratie begint. En was er een alternatief voor het gevoerde beleid? Tijdens de Eerste Wereldoorlog haakte het ondernemingsleven bijna volledig af, maar toen werd België via de Belgium Relief Commission bevoorraad met voedsel uit Amerika. In 1940 echter lag de hongerdood op de loer: Churchill en Roosevelt hadden een blokkade opgeworpen. De beleidsverantwoordelijken in België besloten daarom de economie opnieuw te laten draaien, om met de export van goederen en diensten naar Duitsland – wapens en munitie uitgezonderd – de invoer van voedsel te betalen, en om te voorkomen dat werkloze arbeiders naar Duitsland werden gedeporteerd. Deze ‘accommodatiepolitiek’ staat bekend als de Galopin-doctrine, genoemd naar de gouverneur van de Generale Maatschappij van België die tijdens de bezetting vanuit Brussel het economische beleid van België in goede banen probeerde te houden. De Belgische regering was immers gevlucht: eerst naar Frankrijk, daarna met enkele leden naar Londen.

“De accommodatiepolitiek belandde echter snel in de schemerzone van de economische collaboratie, omdat de bezetter zich niet aan de afspraken hield. Minder bekend is dat de Nationale Bank, en ook de Emissiebank in Brussel, hierbij een belangrijke rol hebben gespeeld door samen de concrete invulling van de Galopin-doctrine voluit te financieren.

“De collaboratievraag verdeelde zeker tot de jaren negentig de Nationale Bank in twee kampen: ja, we zijn te ver gegaan, of neen, er was geen alternatief. Volgens de tweede opvatting heeft de Nationale Bank zich zelfs met klem en met alle mogelijke middelen verzet tegen de plundering van het land, waar de nazi’s eigenlijk op uit waren. Als gevolg daarvan heeft de Belgische economie per inwoner minder moeten bijdragen tot de financiering van de Duitse oorlogsinspanning dan de Nederlandse of Franse.”

Eerste bedrijf: De naïeve accommodatiepolitiek (1940)

“Na de Duitse Blitzkrieg in Polen had de Belgische regering een politiek van ‘verschroeide aarde’ gepropageerd,” vertellen Van der Wee en Verbreyt. “De regering zou bij een Duitse invasie het land verlaten, en alle overheidsinstellingen, ook de Nationale Bank, moesten volgen. En zo gebeurde het ook. Gouverneur Georges Janssen zag echter vanuit de naar Mont-de-Marsan (Frankrijk) overgebrachte zetel van de Bank een stuurloze Belgische regering in Bordeaux, later Vichy. En hij ving geruchten op dat Galopin bezig was een politiek van werkhervatting en economisch herstel op stapel te zetten. Janssen wenste daarom zo spoedig mogelijk naar België terug te keren en kreeg er de toestemming van de regering voor. Tegelijkertijd transfereerde hij de zetel van de Bank opnieuw naar Brussel, met het doel de Galopin-politiek daar monetair te ondersteunen.

“Janssen meende dat hij, eens terug in België, het geldbeleid opnieuw autonoom zou kunnen leiden. Intussen hadden de Duitsers echter het plan opgevat de Nationale Bank te heropenen om ze onder hun controle te kunnen runnen, om zo de Belgische economie weer op toerental te krijgen. Het Duitse Militaire Bestuur in Brussel onder Von Falkenhausen wilde inderdaad België niet plunderen, maar de economische activiteit zo soepel mogelijk inschakelen voor de Duitse oorlogsmachine. De nazi’s in Berlijn zagen het anders: die wilden België meteen kaalplukken. Voorlopig wist het Militaire Bestuur de bovenhand te houden, zodat het klikte tussen het Militaire Bestuur en de voorstanders van de Galopin-doctrine. Bovendien wenste het Bestuur binnen de legaliteit van de internationale conventies te blijven. Galopin en Janssen gebruikten dit verdedigingswapen veelvuldig om weerstand te bieden tegen te hoog geachte eisen. Later, in de zomer van 1944, viel dat verdedigingsmechanisme weg toen het Militaire Bestuur vervangen werd door een Zivilverwaltung, gecontroleerd door de nazi-regering in Berlijn.

“De privé-bankiers wilden onmiddellijk na de bezetting het monetaire vacuüm in het land, ontstaan door het vertrek van de Nationale Bank, opvullen. Ze kregen de toestemming van het Militaire Bestuur om een Emissiebank op te richten, met het recht bankbiljetten uit te geven die het economische herstel en de werkhervatting moesten financieren. Janssen eiste, bij zijn terugkeer uit Frankrijk, het voorzitterschap op van de nieuwe instelling en kreeg het ook toegekend. Als gevolg daarvan kwam de Emissiebank onder het toezicht van de Nationale Bank en kon Janssen regelen dat de Emissiebank haar oorspronkelijke functie van emissie-instituut niet uitoefende. De biljetten van de Nationale Bank bleven in omloop, zodat de Emissiebank slechts een doorgeefluik werd van biljetten van de Nationale Bank. Daarmee betaalde ze de tegoeden van de Belgische ondernemers voor hun export van goederen naar Duitsland uit.

“Janssen schoof alle relaties met het buitenland, vooral met Duitsland, naar de Emissiebank toe, zodat de Nationale Bank, bij een eventuele ontsporing van de accommodatiepolitiek, buiten schot kon blijven. De privé-bankiers aanvaardden de regeling omdat Janssen als goede patriot een waarborg was tegen mogelijke kritiek, en ten dele ook omdat de transacties met het buitenland commissies opbrachten voor de Emissiebank.”

Tweede bedrijf: Economische collaboratie (1941-1945)

“Toen de Duitse Blitzkrieg op het einde van 1941 vastliep in Rusland, startte de ‘Totale Oorlog’. De druk van de nazi’s in Berlijn om België eenvoudigweg leeg te persen, nam toe. Janssen was al voordien zijn visie gaan herzien, maar zijn zwakke gezondheid velde hem in juni 1941. Er moest spoedig een nieuwe gouverneur komen of de Duitsers zouden hun mannetje benoemen, zoals in Nederland was gebeurd bij het ontslag van president Trip, en dat was op een ramp uitgedraaid.

“Goffin, directeur van de Nationale Bank, werd benoemd. Hij was een eerder zwakke figuur, zodat de privé-bankiers de controle over de Emissiebank en de Nationale Bank overnamen. Zij begonnen het beleid te bepalen, voor een deel ook in functie van hun eigen belangen. De accommodatiepolitiek raakte tegelijkertijd verder verstrikt in de netten van de economische collaboratie, en wel op drie vlakken.

“Ten eerste. Om de export naar Duitsland te financieren brachten de Nationale Bank en de Emissiebank geld in omloop dat niet meer voldoende door goud was gedekt, zoals dat door de wet was opgelegd.

“Ten tweede. De Emissiebank moest de Reichsmarken, die Belgische arbeiders in Duitsland verdienden en naar België wilden overschrijven, inwisselen tegen franken. De Belgische regering in Londen oordeelde echter dat die procedure een financiële hulp aan de vijand was, en daarom strafbaar volgens artikel 115 van het strafwetboek. Ze hekelde die transacties dan ook in Radio ‘Vrij België’. De Emissiebank betaalde toch om humanitaire redenen.

“Ten derde. De clearing begon serieus scheef te lopen. De compensatie- of clearingkas in Berlijn inde de Reichsmarken, bestemd voor de Belgische exporteurs, maar liet niet toe dat met die marken graan en voedingswaren in Duitsland of bij bevriende landen werden gekocht. Janssen had zich te goeder trouw akkoord verklaard met het opgelegde Duits-Belgische clearingsysteem. Hij kwam echter bedrogen uit. Het tegoed van België op Duitsland steeg nu spectaculair, om aan het eind van de oorlog een top van 65 miljard frank te bereiken. Janssen had het zo niet bedoeld, maar door zijn strategie raakten de Nationale Bank en de Emissiebank gevangen in het net van de economische collaboratie.

“Het ergste nog was dat er ook wapens en munitie onder de nietszeggende noemer ‘algemene goederen en diensten’ werden ingeschreven en dus gefinancierd. Daar zat de Emissiebank compleet in de collaboratie. Dat kon niet blijven duren. Galopin en de andere stichters van de Emissiebank beslisten begin 1942 dat ze enkel nog betalingen zouden doen voor duidelijk omschreven goederen en diensten. Uitbetalingen van niet gespecificeerde transacties moesten bij de bezettingskosten worden ondergebracht. De regeling daarvan ressorteerde onder de taken van het ministerie van Financiën. De Emissiebank schoof de hete aardappel dus door naar de overheid. Dat mondde uit in een zwaar conflict in de loop van 1942, dat niet meer zou worden bijgelegd. De oorspronkelijke solidariteit die er gegroeid was tussen de Nationale Bank, het ministerie van Financiën en de privé-bankiers werd vernietigd. Het eenheidsfront viel uit elkaar.

“De secretaris-generaal van het ministerie van Financiën voelde zich verplicht om toegevingen te doen en op post te blijven, steeds vanuit de politiek ‘anders wordt het nog erger’ en omdat de nazi’s steeds harder begonnen te dreigen met het vervangen van het Militaire Bestuur door een Zivilverwaltung. Brussel zat dus gekneld tussen de kritiek van de Belgische regering in Londen en de groeiende eisen van het Militaire Bestuur in Brussel, dat zelf in een spanningsveld leefde met de nazi’s in Berlijn. Het Bestuur kon niet te mild zijn voor België of het lag eruit.

“Een onderzoeker heeft de oorlogslasten per capita in verschillende landen vergeleken. België komt daar eigenlijk als beste uit. Dit neemt niet weg dat er winsten zijn gemaakt tijdens de oorlog. De Emissiebank rekende commissies aan voor al haar transacties. Sommige grote bedrijven maakten extra winst, maar dat was zeker niet de regel: de sectoren steenkool en staal bijvoorbeeld maakten zelfs over het algemeen verliezen. Heel wat middelgrote en kleine ondernemingen, ook vele landbouwers, hebben echter via de zwarte markt geprofiteerd van de gestegen prijzen tijdens de oorlog.

“De accommodatiepolitiek trok het bedrijfsleven ook aan omdat in het nieuwe model de macht van de vakbonden aan banden werd gelegd. De houding van de vakbonden tijdens de jaren dertig was immers zeer actief en zelfs agressief geweest. De patroons waren dat actieve syndicalisme beu en hoopten op een verbetering van de verhoudingen in het nieuwe regime.

“Conclusie: er is ongetwijfeld effectieve collaboratie geweest, maar het is heel moeilijk te zeggen waar juist de grens lag tussen collaboratie en verzet. Er was misschien meer moed nodig om de politiek van het minste kwaad te voeren, dan de handschoen in de ring te gooien.”

Derde bedrijf: De afrekening (1945-1947)

“Bij de bevrijding pakte de regering de bestuurders van de Nationale Bank en de Emissiebank aan. De gouverneur en de vice-gouverneur moesten onmiddellijk ontslag nemen. Onder druk van de publieke opinie werd een parlementaire onderzoekscommissie opgezet. De communisten eisten dat de privé-bankiers, le grand capital, het tegoed van 65 miljard frank van de Emissiebank op Duitsland zouden terugbetalen. De Nationale Bank als instelling bleef buiten schot.

“Krijgsauditeur Ganshof van der Meersch liet bovendien nagaan of een gerechtelijke instructie ten aanzien van de Emissiebank en haar bestuurders moest worden ingesteld. Na onderzoek besliste hij tot een buitenvervolgingstelling. Achille Van Acker had intussen artikel 115 van het strafwetboek aangepast. Enkel de levering van wapens of munitie, het vrijwillig verhogen van de vooroorlogse productie voor de vijand met het oog op het maken van extra winst en het bewust verlenen van financiële hulp met hetzelfde doel waren nog strafbaar. Er waren ongeveer 12.000 dossiers van economische collaboratie aangelegd en in heel wat gevallen werd het bedrijf onder sekwester geplaatst. Als die toestand te lang aansleepte, werd het onmogelijk om België er economisch weer bovenop te krijgen. Door de aanpassing van artikel 115 ging de Emissiebank duidelijk vrijuit.

“De parlementaire onderzoekscommissie bracht zijn rapport in 1947 uit. Ze oordeelde dat de accommodatiepolitiek moreel verantwoord, maar politiek onverantwoord was. Volgens haar kon het voorbeeld van de Emissiebank ondernemers inspireren om te exporteren en te collaboreren. De commissie suggereerde bovendien dat de privé-bankiers, als stichters en aandeelhouders van de Emissiebank, het tegoed van 65 miljard frank moesten uitbetalen om zo de Nationale Bank te vergoeden voor het voorschieten van haar bankbiljetten. Drie topjuristen oordeelden dat zo’n suggestie compleet illegaal zou zijn. Wel vonden de juristen dat de bankiers, die slechts 20 % van het kapitaal van de Emissiebank hadden volstort, dat kapitaal zouden moeten volstorten. De bankiers hebben 120 miljoen frank betaald. Dat was doenbaar. Een verplichting tot uitbetaling van 65 miljard frank zou het bankroet van de banksector hebben betekend.

“De Belgische regering in Londen heeft de situatie alleszins vanuit een veel te enge bril bekeken. Ze leefde te veraf van België, was geïsoleerd en slechts geïnformeerd door een paar mensen. Het valt echter niet te loochenen dat Janssen en zijn directiecomité met de accommodatiepolitiek, zij het te goeder trouw, de basis hebben gelegd voor de latere verstrikking van de Bank en de Emissiebank in de economische collaboratie.”

Vierde bedrijf: De niet zo mythische Gutt (1947-1949)

“Veel institutionele structuren in België waren al van voor de oorlog ziek. Er werd toen al nagedacht over hervormingen. Die aandacht bleef ook tijdens de oorlog verder leven. Baudewijns, directeur van de Nationale Bank in Londen, werd door de regering al in 1941 aangezocht om een rapport te schrijven over de monetaire sanering na de oorlog. Hij stelde dat de enorme naoorlogse inflatie die België na de Eerste Wereldoorlog had gekend, in ieder geval vermeden moest worden. Hij opteerde voor een vermindering van de geldhoeveelheid na de oorlog naar het vooroorlogse peil toe, om zo de oorlogsinflatie te elimineren en de wisselkoers sterk te houden. Gutt maakte dat plan tot het zijne. De operatie-Gutt is bijgevolg de concrete uitwerking van het oorspronkelijke rapport-Baudewijns.

“Gutts eerste misrekening bij de uitvoering van het plan was de veronderstelling dat door de geldvermindering de prijzen zouden dalen. De nieuwe in Engeland gedrukte bankbiljetten waren niet tijdig klaar geraakt en de Engelsen wilden op het laatste ogenblik geen schepen ter beschikking stellen om de biljetten te verschepen. Met een maand vertraging zijn de biljetten dan toch in België beland. Intussen wist iedereen wat er ging gebeuren, wat de deuren openzette voor fraude.

“Dan volgde de tweede misrekening. Er was bijna geen productie meer in het land en de geallieerden lieten voorlopig niet toe dat er grondstoffen voor de Belgische industrie binnenkwamen: ze reserveerden al het maritieme transport voor militaire doeleinden. In januari 1945 was de productie in het land teruggevallen tot 16 % van het peil in mei 1940. Dat was dramatisch. Het gevolg was dat de prijzen niet daalden, maar verder bleven stijgen en dat de zwarte markt floreerde als nooit tevoren.

“Bovendien bleef een goed deel van het bevrijdingsleger in België overwinteren en dat bracht meer geld in omloop dan voorzien was in Gutts saneringsplan. Ook dat leidde tot prijsverhogingen. In mei ’45 was de geldhoeveelheid al weer opgelopen tot circa 110 miljard frank. Daarna kwam echter de invoer van grondstoffen, en ook van goederen, weer goed op gang. In de zomer van 1945 begonnen de prijzen geleidelijk te dalen en kon de economie heropleven. Er vond een ‘Belgisch mirakel’ plaats: de industriële activiteit groeide opvallend snel.

“Het Belgische mirakel is in vergelijking met andere landen van korte duur geweest. België werd vanaf 1949 het zieke kind van Europa. Volgens ons is Gutts muntoperatie te strikt monetair geweest en te weinig economisch en structureel onderbouwd. In de omliggende landen was dat anders. Daardoor hebben die in de jaren vijftig een krachtige groei gekend en is België achtergebleven.

“Gutt was een intelligent man, een groot staatsman, maar hij dacht bij zijn hervorming te veel in termen van een bankier. Hij heeft niet gezien dat de munthervorming moest geïntegreerd worden in een dieper gravend structuurplan. Zijn grootste verdienste ligt ongetwijfeld in het afremmen van de naoorlogse inflatiespiraal. Het ontbreken van een structuurhervorming bleef echter een zware hypotheek. Gutt miste hierdoor een unieke kans om de Belgische, en vooral Waalse, economie op een nieuw, modern spoor te zetten.

“Een ander probleem was de enorme schuld van de staat, ontstaan uit het betalen van de bezettingskosten, van de ambtenarenlonen enzovoort, op een ogenblik dat de fiscale inkomsten van de staat door de oorlog op een laag pitje stonden. Gutt wilde die schuld wegwerken door middel van een belasting op de oorlogswinsten en op de aangroei van het vermogen tijdens de oorlog. Dat idee stuitte op enorme weerstand. De bedoeling was het vermogen van september ’44 te vergelijken met het vermogen in mei ’40. Alles wat erbij gekomen was, zou worden wegbelast. Het vermogen in september ’44 was in het ministerie van Financiën goed bekend, dankzij de verplichte declaraties tijdens de operatie-Gutt. Het vermogen in mei ’40 daarentegen was dat veel minder, en de bewijslast lag hier bij de burgers. De meeste middenstanders, zelfs een aantal middelgrote bedrijven, hielden in mei ’40 nog geen moderne boekhouding en konden bijgevolg hun vooroorlogse vermogen niet of slechts gedeeltelijk bewijzen. Daardoor werden er heel wat mensen getroffen door een extra belasting, die eigenlijk niets met de oorlog te maken had.

“De bespreking van dit voorstel in het parlement leidde onder meer tot de val van de regering-Pierlot. Het betekende het einde van Gutts ministeriële carrière in België. Gaston Eyskens en Franz de Voghel, de opvolgers van Gutt als ministers van Financiën, hebben het probleem weten op te lossen door een eenmalige vermogensbelasting van 5 % voor te stellen en een grote muntsaneringslening uit te schrijven.”

Daan Killemaes Guido Muelenaer

“De collaboratievraag verdeelde tot de jaren negentig de Nationale Bank in twee kampen: ja, we zijn te ver gegaan, of neen, er was geen alternatief.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content