“België mist economisch patriottisme”

Een stoet Belgische ondernemers is terug uit China. De uittocht werd begeleid door wanklanken van prins Filip. Zijn voorvader Leopold II pakte de Chinese missie anders aan. Al in 1897 zag hij de ondernemerskansen. Die geschiedenis kennen de Belgen amper. Professor Ginette Kurgan pleit voor een ernstige studie van de ondernemersgeschiedenis. Dan komen ook de vele pijnlijke (leerzame) mislukkingen naar boven. Wie verwoestte de Belgische industrie?

China was rond 1900 de bestemming van de attenties van koning Leopold II. Hij liep een eeuw voor op Bell, Barco, Janssen Pharmaceutica, LVD en Stow. De felle met de baard is een pretbederver van de Saksen-Coburgs. De voorvader van kroonprins Filip perste de plantages en de inboorlingen van Congo Vrijstaat uit voor zijn vriendinnen, de koninklijke verblijven in Laken en Raversijde, het golfterrein in Klemskerke, de Venetiaanse Gaanderijen langs het Noordzeestrand, de Oostendse hippodroom, de boulevard naar Tervuren, paviljoenen, parken en plantsoenen. Zijn smaak was burgerlijk en de restanten blijken eerder geschikt voor toeristengidsen dan kunstatlassen.

In 1897 investeerde de vorst geld van Congo in China. Hij werd geholpen door de hardwerkende en ambitieuze Emile Francqui, Jean Jadot en Albert Thys. Leopold II wilde Congolese soldaten voor China ruilen tegen Chinese arbeiders voor Congo. In naam van Congo Vrijstaat kocht hij land in China. Francqui signeerde het spoorwegcontract Peking-Hankou en werd algemeen agent van de Compagnie Internationale d’Orient, een dochter van de Banque d’Outremer van Albert Thys, gesticht op influistering van het Hof. Jean Jadot bouwde acht jaar aan de 1250 kilometer spoor tussen Peking en Hankou, verwierf mijnen, groef een haven aan de Gele Stroom, trotseerde de Boksersopstand en werd bij zijn terugkeer naar het moederland de architect voor Leopold II van les sociétés de 1906, een rist koloniale bedrijven ( Union Minière, BCK en Forminière) die de Generale Maatschappij van België verleidden om na jarenlange terughoudendheid te happen in Congo.

België mist Rockefellers, Carnegies of Vanderbilts, maar heeft wel grootvorsten van het kapitaal. Ginette Kurgan-Van Hentenryk sleet een leven met de schimmige ondernemers die steenkool, staal, kalk en rubber omtoverden in goud. Oud-professor Kurgan is een pionier van de Business History in Europa. In 1981 joeg ze een schok door de departementen geschiedenis met het getuigenis dat België de eigen bedrijven en de ondernemers verdonkeremaant. De wetenschapper van de ULB vertrok zopas met emeritaat, ontving een heerlijk vriendenboek van haar binnen- en buitenlandse bewonderaars en schrijft verder in haar souterrain in groen Sint-Pieters-Woluwe.

Opkomst en neergang van de Belgische industrie

“In tegenstelling met Nederland, Frankrijk en Duitsland, ontbreekt het de Belgen aan economisch patriottisme,” stelt Ginette Kurgan. “Het hoogtepunt van het klassieke Belgische ondernemingsleven valt in de roaring twenties. Nadien is België traag en geleidelijk verzwakt door een gebrek aan economische visie, de veroudering van de holdingleiders, de overheersing van de ingenieurs, de uitputtende inspanningen in Congo en de vlugge heropleving van onze industrie na 1945. Daardoor vernieuwden de Belgen onvoldoende hun machines en hun sectoren. Vlaanderen heeft tussen de oorlogen en na de Tweede Wereldoorlog een economisch patriottisme gecultiveerd met opvallende resultaten. Het is geen toeval dat KBC zich een Vlaamse en geen Belgische bank noemt. Ik betreur de verkoop van Belgische ondernemingen aan het buitenland. Commerçanten waren in België nooit geliefd, hoewel we met de geniale Bernheims van A l’Innovation een voorbeeld hadden van handelsvernuft.”

Tot 1980 rook de geschiedenis van de Belgische ondernemers naar Karl Marx. “De politiek correcte klemtoon was de sociale geschiedenis en de wanstaltigheid van het kapitalisme,” getuigt Ginette Kurgan. “De middenstand was mijn eerste onderzoeksterrein en algemeen werd gedacht dat hij zou verdwijnen, want de marxistische klassenanalyse kleurde de intellectuelen. Pas door de oliecrisis van 1972 groeide stilaan de sympathie voor de onderneming, want men erkende dat zij rijkdom en welvaart schept.”

Op twintig jaar is de geschiedenis van het ondernemen in België volwassen geworden, meent Kurgan. Maar er blijven gaten: “Deugdelijk bestuur, vandaag een populair onderwerp, verdient de interesse van de geschiedkundigen. Tot in 1967 was Solvay een privé-onderneming. Aloïs Michielsen, de huidige CEO, is pas de eerste niet-familiale chef. De managementprofessoren bestuderen het rendement van de ondernemingen, niet de historici. Ik werk nu met de London School of Economics aan dat aspect van de Europese ondernemingen in de twintigste eeuw. Het veld ligt wijdopen voor onderzoek naar de samenhang van de grote ondernemingen. Over de topbanken, energiebedrijven, havenondernemingen bestaan sinds 1990-1995 monografieën, maar het totaalbeeld blijft schraal. En wat was de rol van het leidinggevende personeel? De sociale geschiedenis met haar aandacht voor de arbeidsvoorwaarden, de lonen en wedden portretteerde de lagere werknemers en vergat de kaderleden.”

Waarom het bedrijfsverleden toegedekt blijft

De Belgische ondernemingen treuzelden om hun archieven te openen. De pionier was Coppée, dat bij zijn fusie met het Franse Lafarge documenten bezorgde aan de historici en hun archivering betaalde. Ginette Kurgan: “Coppée was een keerpunt. Al verdwijnen er ook vandaag nog bedrijfsarchieven bij fusies, als de overnemer het verleden wil wissen.”

Om de faam financieren de ondernemingen vandaag mee hun geschiedenisrapport. “De zelfcensuur bestaat, maar het werk is ernstiger,” oordeelt Kurgan. “Spijtig is dat die bewustwording gebeurde tijdens de zwanenzang van onze grootindustrie. Na de overname van de Generale Maatschappij door Suez verschenen prachtige boeken over de holding, over haar bank, over Tractebel. Als een laatste gongslag.”

Petrofina (nu het Franse Total) heeft een oorlogsverleden en dat moest toegedekt blijven, ondervond Michel Dumoulin van de UCL. Zijn boek is na veel trekken en duwen verschenen in 1997. Ginette Kurgan: “Na de Eerste Wereldoorlog werd de Generale Maatschappij bejubeld, zij was uitgegroeid tot een nationaal icoon. In 1945 uitten het verzet en de socialisten zware beschuldigingen over het patronaat. Gedreigd werd met nationalisering. De kritiek op de economische collaboratie en op de Duitsgezindheid van de financiers en de ondernemers klonk luid. Denk aan de twist over het comité-Galopin, genoemd naar de door Vlaamse SS’ers in 1944 vermoorde gouverneur van de Generale Maatschappij. In 2004 is een sereen debat over de oorlogsjaren van onze industrie nog altijd moeilijk.”

De geheimzinnigheid deed de Generale Maatschappij mee de das om in 1988, toen Carlo de Benedetti aanviel. Vult Kurgan aan: “De Vlamingen zagen de Generale als een Franstalig en dus vreemd lichaam, terwijl de socialisten de holdingkapitalisten niet wilden helpen.”

Het Belgische kapitalisme was Brussels en Waals

In Vlaanderen was het Gentse textiel, met tot vandaag voor het grote publiek anonieme families, de enige vooruitstrevende sector in de negentiende eeuw. Bell, Gevaert en Bekaert waren de eerste Vlaamse bedrijven met luide namen, de rest bleef een eeuw verdienstelijk en klein. Ginette Kurgan: “De Belgische KMO’s zijn jong en Vlaams en geschiedkundig een magma zonder uitschieters. Het oorspronkelijke kapitalisme van ons land was Brussels, Waals, grootschalig, gepersonaliseerd en is grotendeels verdwenen.”

De vroege familiale ondernemers organiseerden een degelijke opleiding voor hun erfgenamen, ontdekte de emeritus: “Al in de negentiende eeuw studeerde de ene fabrikantenzoon Rechten en de andere Techniek. Voor 1940 haalden de kinderen van onze industriëlen een MBA in de VS. Ook de buitenstaanders professionaliseerden – de talentvolle zonen van de kleine luiden – via interne promotie. Ferdinand Baeyens, gouverneur van de Generale Maatschappij in 1892, werd op zijn veertiende de jongste klerk tegen 300 frank per jaar.”

De aanwerving van kaderleden toont het overwicht van de katholieke of de vrijzinnige zuil bij de grote ondernemingen. De gerichte talentenjacht voedt ook de langdurige strijd tussen de grote groepen. Bank van Brussel en Generale Maatschappij zaten elkaar stelselmatig in de haren. Achter de coulissen van de Generale Maatschappij vochten de kolonialen en de Belgen jarenlang tegen elkaar. De Belgen klitten aan de steenkool en het staal, de kolonialen wisten wat de wereld te bieden had na de inbreng van de Kortrijkzaan Edgar Sengier, hoofd van de Katangese koper- en uraniummijnen.

De raid op de Generale Maatschappij

De inteelt en de dominantie van messieurs les ingénieurs verwoestten de Generale Maatschappij. Ginette Kurgan: “Na 1945 waren de bazen van de Generale oud. Zij hadden tussen de oorlogen hard gewerkt en Congo ontwikkeld. In 1945 was hun markt gemakkelijk, onze industrie was niet vernietigd zoals in 1918, maar de machines waren oud. De modernisering liet op zich wachten door de winstgevende uitvoer van onze halfproducten. De buurlanden profiteerden van relatieve achterstand en de dollars van het Marshallplan.”

Het gebrek aan visie van de Belgische topindustriëlen was pijnlijk, aldus Ginette Kurgan. De sociale vrede en de vreedzame overgang van de lage lonen naar de hoge lonen kregen hun instemming. De investeringen waren traditioneel en routineus. Kurgan: “België is voorbijgestoken door de buurlanden die gedurfder handelden. Wij zijn gevolgd in sectoren waar de anderen hun posities hadden ingenomen. Ik was niet verbaasd over de raid van de Carlo de Benedetti in 1988. De leiders van de Generale kenden de noodsituatie van hun holding in de jaren zeventig, maar misten het lef en de wil om de besluiten uit te voeren. Suez heeft na 1988 de plannen van de laatste Belgische aandeelhouders van de Generale uitgevoerd. Zielig.”

Frans Crols

Leopold II wilde Congolese soldaten voor China ruilen tegen Chinese arbeiders voor Congo.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content