België kan werkloosheid makkelijk halveren

België telt 1 miljoen werklozen of bijna 15% van de beroepsbevolking. Dat cijfer halveren? Best haalbaar. Het vereist alleen politieke moed. Staan nog in de weg: hoge belastingdruk, sterke vakbondsmacht, geringe opleidingsinspanningen en de lange duur van de werkloosheidsvergoedingen.

“Als de politici er ernstig werk van willen maken, kan België de werkloosheid gevoelig doen krimpen,” meent Michael Dicks, Europees hoofdeconoom van de investeringsbank Lehman Brothers. Dicks zette zijn vrij ophefmakende conclusie uiteen in zijn studie The Causes of Unemployment (*). Hij buigt zich over de oorzaken van de aanhoudende Europese werkloosheid en maakt een onderscheid tussen schokken en structureel arbeidsmarktbeleid. Licht Dicks toe: “De westerse economieën kregen de voorbije decennia diverse schokken te incasseren, zoals de olieprijsstijgingen, de terugval van de productiviteit en de hoge reële kostprijs van het geld als gevolg van de desinflatie van de jaren tachtig. Wat blijkt uit mijn analyse? Hoe flexibeler de arbeidsmarkt, hoe minder zulke schokken meteen voor jobverlies zorgen en vooral hoe minder ze blijvende werkloosheid teweegbrengen.”

Michael Dicks sluit zich niet op in een comfortabel academisch exposé, maar legt concreet uit welk effect bepaalde veranderingen in het arbeidsmarktbeleid hebben. Hij maakt zelfs schattingen over de gevolgen van een best practice-aanpak: wat gebeurt er als een land zich voor diverse aspecten van het arbeidsmarktbeleid richt op het beleid van het land dat het beste scoort of de tweede plaats inneemt? Best scoren betekent in dit geval de grootste bijdrage leveren aan flexibiliteit op de arbeidsmarkt. In de tabellen 1, 2 en 3 verwijzen we naar deze twee vergelijkingspunten als first best en second best. Dicks onderzocht de impact van de belastingdruk (vooral de wig tussen totale loonkosten en nettoloon), het niveau van de werkloosheidsuitkeringen (vooral ten opzichte van de laagste nettolonen), de duur dat werkloosheidsvergoedingen beschikbaar zijn, de kwaliteit van het actieve arbeidsmarktbeleid (vooral de stimulering van vorming en opleiding), de ontslagvergoedingen en de macht van de vakbonden (procentueel lidmaatschap, de mate waarin loonakkoorden algemeen gelden en de coördinatie tussen verschillende vakorganisaties). De referentielanden worden in tabel 1 ( De beste) op een rijtje gezet, samen met de plaats die België inneemt. Merk op dat het lang niet om een eenzijdige vergelijking met het Amerikaanse model gaat.

Automatische loonindexering onder vuur

Tabel 2 ( Werk op de plank) is onthutsend leerzaam voor België. Bij een optimaal beleid zou België de werkloosheid terugdringen met 8,7 procentpunt en in het second best-scenario met 5 procentpunt. In de vergelijking met telkens het best presterende land voor elk van de onderdelen heeft België de grootste achterstand in de kwaliteit van het actieve arbeidsmarktbeleid (2,4 procentpunt), de vakbondsmacht (1,8 procentpunt) en de belastingdruk (1,1 procentpunt). In het second best-scenario valt er voor ons land het meest te rapen via ingrepen inzake vakbondsmacht (1,6 procentpunt), belastingdruk (0,9 procentpunt) en duur van de werkloosheidsvergoedingen (0,9 procentpunt).

Tabel 3 ( Veel te rapen voor iedereen) toont dat België tot de landen behoort waar het meest te winnen valt met ernstige ingrepen in het structurele arbeidsmarktbeleid. In het optimale scenario voeren we het peloton aan met onze 8,7%; in het tweede moeten we alleen Duitsland laten voorgaan.

Dicks is niet mals voor België: “Ons model verklaart de werkloosheid en de remedies daarvoor. België scoort het slechtst. De factoren spelen allemaal een significante rol in België, maar er ontbreekt iets dat uniek is voor België. Aangezien België het enige van de bestudeerde landen is dat een mechanisme van automatische loonindexering kent, rijst het stevige vermoeden dat een flink stuk van de werkloosheid dat niet verklaard wordt door ons model van schokken en structureel arbeidsmarktbeleid, voortvloeit uit de automatische loonindexering. Dat mechanisme creëert immers de onmogelijkheid tot neerwaartse bijsturing van de reële lonen.”

De studie van Michael Dicks, hoe boeiend en relevant ook, sluit niet echt aan bij de huidige discussie over de werkgelegenheid. Het debat spitst zich niet langer toe op het werkloosheidspercentage, maar op de mate van jobcreatie en de toename van de participatiegraad (de mate waarin de mensen die qua leeftijd tot de actieve bevolking behoren, ook deelnemen aan het arbeidsproces). In België zette de beleidsverklaring van de regering- Verhofstadt I de toon. Vooral sedert de buitengewone Europese top van Lissabon in maart 2000 is de omslag in het beleidsdiscours nagenoeg compleet. Achter die wending gaan twee redenen schuil.

Ten eerste konden zelfs de politici het schaamrood nog nauwelijks verbergen inzake de manipulaties van het officiële werkloosheidscijfer. België deed op dit vlak flink zijn best, maar stond zeker niet alleen in de uitsluiting van allerhande werklozengroepen uit de officiële statistieken. Denk maar aan oudere werklozen (zie kader: Meer werklozen dan u denkt). Ten tweede drong zich een hogere participatiegraad op om de budgettaire gevolgen van de nakende vergrijzing op te vangen.

België achterop in jobcreatie

Nog al te makkelijk verzandt de discussie over jobcreatie en participatiegraad in goedkoop sloganwerk. Nieuw onderzoek biedt evenwel interessante inzichten. Pietro Garibaldi van de Universita Bocconi in Milaan en Paulo Mauro van het Internationaal Monetair Fonds ( IMF) rangschikken de landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) volgens de groei van de nettowerkgelegenheid en de evolutie van de participatiegraad – en dit over verschillende periodes (**). Tabel 4 ( Periode 1980-2000) geeft een overzicht voor de periode 1980-2000. Ierland, Australië, de VS, Canada en Nederland voeren het peloton van 21 onderzochte landen aan. Landen die hun beroepsbevolking sneller zagen toenemen dan de mate van jobcreatie, kenmerken zich door een verslechtering van de participatiegraad. Dat is onder meer het geval voor Nieuw-Zeeland en dit ondanks een gemiddelde jaarlijkse toename van de werkgelegenheid met 1%. België scoort met stek 18 op 21 barslecht inzake jobcreatie, maar door de tragere toename van de beroepsbevolking verbeterde de participatiegraad wel met 1,16 procentpunt. In die rangschikking prijken we dan ook op nummer 13.

Tussen 1996 en 2000 presteert België beduidend beter (zie tabel 5: Periode 1996-2000). Voor de gemiddelde jaarlijkse toename van de nettowerkgelegenheid staan we dan al op plaats 13, voor de participatiegraad zelfs op 10. In die periode zagen slechts twee landen (Nieuw-Zeeland en Japan) hun participatiegraad dalen, in de periode 1980-2000 waren er dat zeven. In de meest recente periode vallen vooral de sterke verbetering van de prestaties van Spanje en Finland op, terwijl Ierland en Nederland continu sterk voor de dag komen. Voor 1996-2000 prijkt het Amerikaanse jobmirakel pas op plaats 9 voor jobcreatie en op stek 17 voor de participatiegraad. Een merkwaardig lage plaats. Tijdens de hele periode 1980-2000 kende de VS wel een forse toename van de participatiegraad, ondanks een sterke immigratie (zie tabel 4).

Walen mogen niet klagen

Misschien moeten we de verschillen in jobcreatie en participatiegraad gewoon toeschrijven aan sectorale aspecten. Als dat klopt, moeten we de Walen nog harder laten klagen dat ze te afhankelijk zijn van bepaalde, eerder traditionele sectoren zoals het staal. Als die sectoren in de lappenmand hangen, gaat het met de werkgelegenheid onherroepelijk bergaf. Alleen Kleenex en een gul sociaal vangnet helpen dan nog.

Larie, het is de schuld van de politici, pareren Pietro Garibaldi en Paulo Mauro. Zij wijzen vooral de belastingdruk en de hoogte van de ontslagvergoedingen aan als schuldigen. Die handicaps zetten ook een domper op de nodige saneringen, innovaties of reconversie. Ondernemen is ook zeilen op een onstuimige zee, maar dat wordt te hachelijk als de politiek je geen solide schip gunt.

Zowel de belastingen op arbeid als de algemene belastingdruk hebben een negatief effect op de jobcreatie en de participatiegraad. Legt Mauro uit: “De reden waarom België beter presteerde tussen 1996 en 2000 dan in de hele periode 1980-2000 heeft veel te maken met de vermindering van de belasting op arbeid die de vorige regering al inzette.”

Volgens Garibaldi en Mauro komen de effecten van een aantal ingrepen inzake structureel arbeidsmarktbeleid steeds nadrukkelijker aan de oppervlakte. Michael Dicks sluit zich hierbij volmondig aan: “Het pessimisme in het eurogebied om tot blijvende verbeteringen in de werkgelegenheid te komen, is overdreven. Toch blijft er nog een lange weg te gaan. Dat geldt op de allereerste plaats voor België.”

Johan Van Overtveldt [{ssquf}], johan.van.overtveldt@trends.be

(*) Verschenen als Lehman Brothers, Strucural Economics Research Paper 5.

(**) Pietro Garibaldi & Paulo Mauro, Anatomy of Employment Growth, Economic Policy, april 2002.

“Wellicht vloeit een flink stuk van de ‘onverklaarbare’ werkloosheid in België voort uit de automatische loonindexering.”

“Ondernemen is ook zeilen op een onstuimige zee, maar dat wordt te hachelijk als de politiek je geen solide schip gunt.”

“Het pessimisme in het eurogebied om tot blijvende verbeteringen in de werkgelegenheid te komen, is overdreven. Toch blijft er nog een lange weg te gaan. Dat geldt op de allereerste plaats voor België.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content