Autokilometers zijn korter

De juiste omschrijving van het ‘woon-werkverkeer’ blijft de gemoederen beroeren. Maar wat voor de enen voordelig is, kan voor de anderen nadelig zijn.

Klassiek wordt onder het woon-werkverkeer de afstand verstaan tussen de woonplaats en een vaste plaats van tewerkstelling, en andersom. De discussie is jaren geleden ontstaan, toen de wetgever besliste dat autokosten van het woon-werkverkeer nog slechts als beroepskosten aftrekbaar zijn tegen – indertijd – 6 frank per kilometer; nu is dat 0,15 euro.

Nadelig. Deze beperking wijkt af van de algemene regeling inzake de aftrek van autokosten. In het algemeen zijn autokosten aftrekbaar tot 75%. Uitzonderingen binnen deze algemene regeling zijn de brandstofkosten en de financieringskosten. Die blijven volledig aftrekbaar.

De beperking van de aftrek tot 0,15 euro voor de autokosten van het woon-werkverkeer is meestal nadeliger. Dat bedrag is doorgaans lager dan 75% van de werkelijke autokosten. Bovendien wordt de forfaitaire aftrek van 0,15 euro per kilometer in beginsel geacht alle autokosten te dekken, inclusief de brandstofkosten. In de 75%-regeling blijven die volledig aftrekbaar. Enkel voor de financieringskosten wordt in de 0,15 euro per kilometer-regeling aanvaard, dat zij ook nog volledig aftrekbaar zijn.

Het stelsel van de 75%-beperking is dus normaal gezien veel voordeliger dan de forfaitaire aftrek van 0,15 euro per kilometer. De belastingplichtige heeft er derhalve baat bij dat in deze context aan het woon-werkverkeer een zo beperkt mogelijke interpretatie wordt gegeven. Omgekeerd heeft de fiscus er belang bij aan het woon-werkverkeer een zo ruim mogelijke interpretatie te geven. Want hoe meer kilometers van het woon-werkverkeer, hoe minder de belastingplichtige aan werkelijke autokosten in aftrek kan brengen.

Artsen. Uit de praktijk blijkt dat deze belangentegenstelling vooral in het geval van artsen aanleiding geeft tot discussies. Veel geneesheren zijn verbonden aan een ziekenhuis, waar zij op fiscaal gebied geacht moeten worden een vaste plaats van tewerkstelling te hebben. De kilometers van thuis naar het ziekenhuis, behoren aldus op het eerste gezicht tot het woon-werkverkeer, met als gevolg dat de aftrek van de autokosten beperkt moet worden tot 0,15 euro per kilometer, financieringskosten niet inbegrepen.

Maar in de praktijk komt het veel voor dat de arts thuis nog een kabinet heeft waar hij eveneens patiënten ontvangt. De lezer zal begrijpen dat op deze manier onoplosbare problemen ontstaan over wat onder het woon-werkverkeer moet worden verstaan. Stel immers dat een arts na het ochtendlijk ontbijt in de keuken op de eerste verdieping van zijn woning, de trap afdaalt naar zijn kabinet. Na het doornemen van enkele dossiers begeeft hij zich naar de garage en vertrekt met de auto naar het ziekenhuis waar hij die ochtend zitting heeft. Verplaatst hij zich dan van zijn woonplaats naar een vaste plaats van tewerkstelling, in casu het ziekenhuis? Of gaat het om een verplaatsing tussen twee vaste plaatsen van tewerkstelling: het kabinet dat op het thuisadres gelegen is, en het ziekenhuis? In het eerste geval gaat het om woon-werkverkeer en geldt de beperking tot 0,15 euro per kilometer, in het andere geval de meestal meer voordelige 75%-regeling.

Rechter. Verschillende artsen hebben geweigerd zich neer te leggen bij de administratieve interpretatie dat het in deze omstandigheden altijd om ‘woon-werkverkeer’ gaat. In een aantal gevallen hebben zij ongelijk gekregen van de rechter. Maar sinds kort tekent zich een omgekeerde tendens af. Hoe langer hoe meer wordt aanvaard, dat de wet op dit punt onduidelijk is, en dat de weegschaal van vrouwe Justitia terecht mag overhellen naar het standpunt van de belastingplichtige. Dat werd onlangs nog door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Luik bevestigd (vonnis van 20 juni 2002).

Anders. Een enge omschrijving van het woon-werkverkeer speelt dus in het voordeel van beroepsbeoefenaars die thuis een kabinet hebben en hun werkelijke autokosten in aftrek willen brengen. Voor collega’s die hun auto op stal laten staan, en bijvoorbeeld gebruikmaken van het openbaar vervoer, geldt verrassend genoeg het tegenovergestelde.

Sinds kort is immers een regeling van kracht waarbij de forfaitaire aftrek van 0,15 euro per kilometer ook van toepassing is voor verplaatsingen van het woon-werkverkeer die niet met de eigen wagen gebeuren, en waarvoor de belastingplichtige bij gebrek aan bewijzen de juiste omvang van de gemaakte kosten niet aantoont. Het aantal kilometers dat in deze regeling in aanmerking komt, is wel beperkt: 50 kilometer enkele rit. De manier waarop men aan het woon-werkverkeer deelneemt, speelt geen rol. De voormelde regeling geldt dus ook bijvoorbeeld als men gebruikmaakt van het openbaar vervoer, en men de werkelijke kosten daarvan niet bewijst.

Het forfait van 0,15 euro per kilometer zal hier – anders dan bij de autokosten – meestal hoger zijn dan de werkelijk gemaakte kosten. Met als gevolg dat de belastingplichtige er hier baat bij heeft, een zo ruim mogelijke interpretatie te geven aan het woon-werkverkeer. Of hoe de belangen van de autorijdende artsen strijden met die van hun collega’s die gebruikmaken van het openbaar vervoer.

Jan Van Dyck [{ssquf}]

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.

Een kabinet thuis kan ook een vaste plaats van tewerkstelling zijn.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content