André Oosterlinck: de prof met de gouden aandelen

Een receptietijger is de rector van de KU Leuven nooit geweest. Toch groeide André Oosterlinck uit tot de kern van een klonter topbestuurders en risicokapitalisten in België. “André is dankzij zijn aandelen een rijk man geworden. En die financiële onafhankelijkheid heeft hem ook geestelijke vrijheid verschaft.”

Ik heb nooit bewust genetwerkt. Belangrijker voor mij is om mensen te overtuigen van het belang van iets, maar ik weef van mijn relaties geen netwerk. Ik heb een dik adressenboekje, maar in mijn privé-leven dringen die contacten niet door. Ik zoek geen lidmaatschappen van Lions, Rotary of Orde van den Prince. Ik ben anticlub, want bezit een enorme vrijheidsdrang en laat me niet knevelen in een kring,” getuigt André Oosterlinck (57).

Het bestuurdersnetwerk

De rector van de KU Leuven is geen Paul Buysse (Be- kaert), noch Piet Van Waeyenberge (Ecoval Trading, Indufin), noch Jean-Pierre De Bandt (Linklaters De Bandt); receptietijgers tussen het pluche. Leeft André Oosterlinck in een luchtarme fles? Integendeel, zonder relatiedwang is hij de kern van een klonter bestuurders, risicokapitalisten, academische maten en wetenschappelijke amices. Wat hij mist aan schuimklopperij compenseert hij door slimme contacten. Dat wordt geïllustreerd door zijn bestuursmandaat bij Icos (zie Trends, 4 maart 2004), een hightechonderneming die inspectiemachines maakt voor chips en wortelt in zijn lab voor patroonherkenning. De raad van bestuur van Icos heeft klasse met Jos Verjans, Anton DeProft, André Oosterlinck, Gust Smeyers, Paul de Vrée en Fred Chaffart. Dat wordt geïllustreerd door zijn zitje bij Agfa-Gevaert, waar hij vergadert met Pol Bamelis, Fred Chaffart , Karel Van Miert, Dietrich von Kyaw, Ludo Verhoeven, Marc Gedopt, Jo Cornu, Christian Leysen, John Buttrick en Monte Haymon.

Het durfgeldnetwerk

André Oosterlinck begreep bij het Centrum voor de Menselijke Erfelijkheid het belang van risicokapitaal voor de commercialiseerbare producten en diensten van zijn onderzoeksgroep. Hij werd dikke vrienden met de eerste generatie van Vlaamse durfgeldexperts: Jos Bouckaert van Leuven Research & Development, Paul de Vrée van (toen) Advent nu Rendex, Jos Peeters van (toen) BeneVent nu Capricorn, Martin Hinoul, jarenlang technologieattaché in de VS van de Vlaamse en de Belgische regering. Die vier blijven hem trouw.

“Ik was een van de eerste onderzoekers in België die een bedrijf oprichtten vanuit de universiteit. Is dat een toeval? Neen. Thuis had ik het ondernemen opgezogen. Ik deed industriële ervaring op bij Siemens. Ik leidde nadien een dubbelleven van praktijk en theorie. Op die humus is Icos ontstaan.”

Jos Peeters: “Icos heeft van André Oosterlinck een rijk man gemaakt en dat heeft twee gevolgen. Hij weet dat aandelen en opties werken, en dus verdedigt hij die werkwijze bij alle spin-offs. En bovendien is hij financieel onafhankelijk, wat hem geestelijke vrijheid geeft. Rector Oosterlinck kan moeilijk overschat worden. Hij heeft leiderschap gebracht bij de KU Leuven, stroomlijnde de interne organisatie, bracht de ziekenhuisbaronie van Gasthuisberg binnen de universiteit en ligt aan de basis van een Vlaams decreet dat bepaalt dat een universiteit een rol heeft als maatschappelijke dienstverlener. In Vlaanderen is daardoor de eigendom van universitaire vondsten goed geregeld en dat is voor risicokapitalisten een geweldig pluspunt. Je kan efficiënt en eerlijk onderhandelen.”

André Oosterlinck heeft tien bestuursmandaten en kiest scherp. Behalve Icos en Agfa-Gevaert zetelt hij onder meer bij Easics, Q-Medit, Eyetronics en Hypertrust: “Bij de spin-offs uit mijn lab zetel ik als bestuurder-onderzoeker, soms als aandeelhouder, soms niet. De tweede soort mandaten is bij spin-offs van de universiteit. Vanuit het eigen onderzoek zetel ik bij Agfa-Gevaert, Icos, Eyetronics en Q-Medit. Bij Icos heb ik oprichtersaandelen, bij Agfa-Gevaert niet. Aandelen verwerf ik alleen als ze groeien vanuit mijn onderzoeksgroep. De helft van de KU Leuven-opties in spin-offs kunnen naar de profs gaan uit wier lab het bedrijf stamt. Bij Easics werd ongeveer 75.000 euro ingebracht vanuit de universiteit en dat leverde ongeveer 2,5 miljoen euro op bij de verkoop van het bedrijf aan de Amerikanen. Ik had recht op de helft van die opbrengst, maar heb ze aan de universiteit gelaten. Ik heb Easics begeleid op vraag van een aantal jonge mensen. Ik werk meer dan twaalf uur per dag. Die mandaten vergen enkele dagen per maand. Ik steek daar ideeën op over het leiden van een universiteit. Ik leer veel van Icos en Agfa-Gevaert. Van Icos omdat het een Nasdaq-bedrijf is en de Amerikaanse regels gelden, van Agfa-Gevaert wegens de schaalgrootte. Ik ben bij Agfa-Gevaert waarschijnlijk de enige externe bestuurder die onderzoeksmatig bezig is met de technieken waarop het bedrijf vandaag drijft. De overige mandaten nemen weinig tijd in beslag. Ook academische mandaten vervul ik, bijvoorbeeld bij de raad van toezicht van de Technische Universiteit Eindhoven en bij de Liga van Europese Research Universiteiten. De twee componenten van mijn mandaten bevruchten elkaar.”

André Oosterlinck heeft tweemaal geprobeerd om een opdracht aan de KU Leuven te combineren met een Amerikaanse onderzoekstaak. Hij ontving aanbiedingen van het Lawrence Livermore Lab en iedere zomer werkte hij anderhalve maand in Stanford en het IBM-onderzoekscentrum.

Het academische netwerk

Het parcours van André Oosterlinck is zeer Vlaams en aards. Hij is geen zoon van een academicus, noch van een stadsfamilie. André Oosterlinck komt van de Oost-Vlaamse boerenbuiten en is kind van een ondernemende landbouwer en handelaar in agrarische machines. Hij is oud-scholier van een industrieel wetenschappelijke humaniora, technisch ingenieur die verkaste tot burgerlijk ingenieur, researcher in een domein dat dertig jaar geleden buiten de prijzen viel. In 1995 wordt hij rector van de grootste en meest dynamische universiteit van België (29.400 studenten, 1387 profs en docenten).

Een Antwerpse hoogleraar-universiteitsbestuurder: “Hij doet het uitstekend, hoewel ik vaak kritiek opvang over zijn onstuimigheid. De Leuvenaars die hem verkozen, zullen al dikwijls gevloekt hebben dat hij de deftige kalmte van de Vlaamse universiteiten stelselmatig verstoort. Binnen de Vlir, de Vlaamse universitaire lobbygroep die schrik heeft van haar eigen schaduw, is hij de klokkenluider.”

Een Leuvense confrater: “André heeft geen hinder van de traditie. Hij kent de Amerikaanse universitaire stijl door decennialang persoonlijk contact en weet verdomd goed dat hij de Vlaamse universiteiten in die richting moet wrikken om ze wetenschappelijk, innovatief te redden.”

Kalken is een landelijke gemeente halverwege Gent en Dendermonde. André Oosterlinck: “Mijn vader had als jongste zoon het grootste deel van zijn humaniora doorlopen toen zijn broer stierf en hij de nering moest voortzetten. Vader is een fanatieke lezer geworden, een erudiete man die de kinderen elke zondag twintig frank toeschoof voor een Prisma-pocket. In mijn humaniorajaren hield ik voordrachten over sterrenkunde en fysica in de jeugdclub. Ik heb toen ik piepjong was het horloge van mijn vader ontmanteld. Vader en moeder leerden de kinderen ondernemen. Fred Chaffart, een goede vriend, leerde eveneens de business van zijn vader en moeder. Dat vervangt een MBA.”

André Oosterlinck, die tijdens zijn studies burgerlijk ingenieur ook cursussen in de wetenschappen – relativiteitstheorie, thermodynamica, kernfysica – en de filosofie volgde, verdiende een tijdje zijn brood bij Siemens België. De rector bezit vandaag 3000 boeken over de geschiedenis van de wetenschappen, een van de belangrijke privé-verzamelingen: “Mijn kinderen kregen wekelijks een boek en moesten op de zondagsreizen naar Kalken achteraan in de auto lezen en zwijgen”.

De professoren Van Cauteren, Reyntjens, Pietermaat, De Bruyne en Deruyttere markeren het Leuvense parcours van André Oosterlinck: “Met Willy Sierens ontving ik een beurs van het NFWO wegens onze beste resultaten. Wij wilden assistent worden van professor Guido François, hij doctoreerde in Stanford bij de uitvinder van de laser en wij kozen die technologie. François was een eigenaardige man en wilde slechts doctoraatsstudenten begeleiden. Hij vond geen ruimte voor nieuwe assistenten en wij geraakten zonder onderwerp. In de gang kwam ik professor Jean Peperstraete tegen en die zei me: kijk, professor geneeskunde Herman Van den Berghe ontving geld van de inhaaloperatie van wetenschapsminister Theo Lefèvre en heeft een project om chromosomen automatisch te klassificeren.”

André Oosterlinck las het chromosomenproject, begreep er geen snars van, wat ook de reactie was van andere gegadigden: “Ik zag toevallig op dat moment een verslag van een vergadering in Delft over het thema. Dat werd het opstapje. In de zomer van 1973 reisde ik langs vijftien Amerikaanse labs die in de patroonherkenning begonnen. Ook langs het Jet Propulsion Laboratory van de Nasa, dat bezig was met de voorbereiding van een Grand Tour van de planeten. Ik heb later tijdens de zomermaanden gewerkt bij JPL. Na de Amerikaanse trip herschreef ik het chromosomenproject. Wij zijn de eerste onderzoekers die in België – waarschijnlijk zelfs in Europa – computerbeelden analyseerden en herkenden. Toen ik doctoreerde op het chromosomenproject had ik reeds twee studenten die bij mij hun doctoraat voorbereidden. Ik leerde toen Paul De Vrée kennen, die net het eerste risicokapitaalfonds in België stichtte. Wij waren en zijn vrienden en hij zetelt in de raad van bestuur van Icos. Naast Icos zijn uit mijn onderzoeksgroep vier andere bedrijven ontstaan”.

Professor Herman Van den Berghe (71) is de sleutelfiguur voor de wetenschappelijke en academische opgang van André Oosterlinck: “Het Centrum voor de Menselijke Erfelijkheid was destijds een eenmanszaak van Herman en ik werd het eerste staflid. De studie van de menselijke erfelijkheid was een nieuwlichterij die andere hoogleraren bekeken als tijdverlies. Herman Van den Berghe, een dynamische man die desnoods een pand kraakte om erin te werken, was een visionair en gaf ons – na vijf jaar had ik zestien onderzoekers – veel vrijheid. In de jaren zeventig was interdisciplinair onderzoek in België not done en nadien de innovatie ombouwen tot een bedrijf helemaal not done. Ik heb nooit een morzel tegenstand gekregen van Herman. Academici die een bedrijf schiepen, was vloeken in de kerk. Rector Piet De Somer bezocht het CME en zei tegen Van den Berghe: dat is interessant, maar verkoop jullie toestellen zo vlug mogelijk. Leuven Research & Development was toen pas bezig met Jos Bouckaert die van Wetenschapsbeleid kwam. Ons grote voordeel was dat wij buiten het normale systeem vielen. Noch ik, noch het CME, noch ons werk paste in de structuren. Dus kon je uit de band springen.”

Het industriële netwerk

Het avontuur met Agfa-Gevaert startte in 1977. André Oosterlinck bezocht congressen over beeldvorming, artificiële intelligentie en patroonherkenning en zag Fuji en Kodak experimenteren in de elektronische fotografie: “Mijn collega’s van chemie kenden Agfa-Gevaert en legden voor mij contacten met algemeen directeur Bisschops. Die liet mij een beeldvormingsproject opstarten. Parallel was Lucien De Schamphelaere bezig met de P 400, zijn eerste digitale fotokopieermachine. De band tussen Leuven en Agfa-Gevaert is gebleven via veel onderzoeksprojecten”.

In 1984 wordt André Oosterlinck diensthoofd van Esat, het elektronicacentrum van de KU Leuven: ” Roger Van Overstraeten, mijn voorganger, zag met lede ogen een grote groep micro-elektronici buiten zijn Esat. Toen Van Overstraeten hoofd van het interuniversitaire Imec werd, duidde rector De Somer mij aan om Esat te leiden. Van Overstraeten had respect voor mensen die een waardige tegenstander waren. Hij mocht instrumenten meenemen naar Imec en ik moest toezien of hij de juiste toestellen inzamelde. De groep ingenieurs uit CME is dan opgegaan in Esat en de helft van de medewerkers van Esat verschoof naar Imec. Ik moest Esat herbouwen van honderd medewerkers en na twee jaar zaten wij opnieuw op 250. Esat telt vandaag 350 researchers en Gent minstens 250. Zij die voorspelden dat Imec alle elektronici van Vlaanderen zou opslorpen, zijn fout. De elektronica in Vlaanderen is verder opengebloeid”.

De industrie heeft aan mij een goede vriend. Zij kan mij benaderen en weet dat, betoogt André Oosterlinck: “De regering heeft vijf topondernemers gevraagd voor een gesprek en ik ben nummer zes. Ik kan goed de band leggen tussen de industrie en de universiteit. Toen Fred Chaffart de grote baas was van Generale Bank en Marcel Cockaerts van KBC heeft de KU Leuven op mijn vraag met hen het zaaigeldfonds Gemma Frisius opgericht. Als men vandaag start met een spin-off, is het om iets belangrijks te verwezenlijken en er iets aan te verdienen. In de jaren tachtig was dat vies. Een universiteit heeft drie opdrachten: onderzoek, onderwijs en maatschappelijke dienstverlening inbegrepen maatschappelijke dienstverlening aan de industrie.”

De KU Leuven bouwde een aandelenportefeuille op en daarin zou 125 à 150 miljoen euro zitten als de beurs goed was gebleven. Het universiteitsinkomen uit dividenden, meerwaarden en royalty’s zou kunnen groeien tot een aantal honderden miljoen euro’s als het opnieuw meezit op de effectenmarkt. Aan Ubizen verdiende Leuven zo’n 15 miljoen euro, bij het Rega Instituut zit bijna 25 miljoen euro in de pijplijn. In 1984 leefde de KU Leuven voor 85 % van publiek onderwijsgeld, vandaag voor 48 %.

He politieke netwerk

De ontvankelijkheid van de Vlaamse bedrijven voor innovatie is klein, oordeelt André Oosterlinck: “Ze durven weinig en zo vloeien vondsten weg uit België. Vlamingen staren naar de eigen navel. Icos heeft ongeveer 50 % van de internationale markt veroverd door elke dag rond te kijken wie een bedreiging is in de wereld en vormt een uitzondering. Negentig procent van de Vlaamse uitvoer vertrekt naar de buurlanden. Vijftien en tien jaar geleden, onder Gaston Geens en Luc Van den Brande, waren wij bij de kampioenen. In de jaren zestig bij de economische expansie waren de Vlamingen gemotiveerd en enthousiast. Nu is de mentaliteit: alles gebeurt gratis. Minister Dirk Van Mechelen van Wetenschapsbeleid heeft veel gerealiseerd en heeft zeker niet minder goede ideeën dan Luc Van den Brande, maar hij worstelt met het moeilijker tijdsklimaat.”

André Oosterlinck had geen ambitie om de universiteit te leiden: “In 1990 vroeg rector Dillemans mij onverwachts op mijn 46ste om vice-rector te worden voor de exacte wetenschappen. Ik was nooit decaan en evenmin departementshoofd, de traditionele etappes voor het bestuur. Bij de rectorverkiezingen van 1995 begon ik zonder de zekerheid dat ik zou winnen. Ik zag Roger Dillemans en vond de job te publiek met veel toespraken en daar had ik toen een hekel aan. Als ik in een zaal moet zitten, zal ik niet automatisch naar de ereplaats of de eerste rij stappen. Terughoudendheid is eerder mijn stijl bij dergelijke gelegenheden. Ik denk ondertussen mijn eigen invulling te geven aan de rectortaak en meen te slagen”.

De rectorfunctie is geen overcompensatie voor mijn landelijke afkomst, bezweert André Oosterlinck: “Ik heb altijd in mijzelf geloofd, in de eigen talenten. Mijn vader had gestudeerd en mijn moeder had de Franse school gevolgd. Als je in een gezin opgroeit waar intellectueel werk wordt gewaardeerd, heb je ammunitie voor een leven.”

De Leuvense rector wordt vechtlustiger met de jaren: “Ik heb een haat-liefdeverhouding met mijn collega’s. Zij weten dat mijn manier om de universiteit te leiden de juiste is, maar dat beduidt niet dat zij daarmee gelukkig zijn. In de industrie moet je alle dagen knokken binnen de organisatie. Ook dat is onplezierig en aan een universiteit is het niet anders. De jongeren vinden dat normaal, de oudere docenten hebben er meer problemen mee.”

De KU Leuven veramerikaniseert. En dus is een verwerpelijke evolutie, vindt de modieuze buitenwacht: “Ik zie op de internationale fora dat de universiteiten in verschillende landen de Latijnse bestuurswijze schrappen. Wij willen Angelsaksisch evolueren maar Latijns besturen en die tegenstelling is fout. Latijns besturen is via verkiezingen, via coöptatie, via een primus inter pares. Dat dempt de dynamiek. Het betekent dat je dingen mag doen, maar als het te schokkend is, fluiten de collega’s je terug. Nederland, Denemarken en Oostenrijk kantelden naar het Angelsaksische model. Die landen zijn de rolmodellen voor de KU Leuven.

De VS heeft vijftig topuniversiteiten: dat is 1 per zes miljoen inwoners. Van die topuniversiteiten is de helft van de studenten en de professoren buitenlander, dus is er eigenlijk 1 topuniversiteit per 12 miljoen Amerikanen. Wij willen de KU Leuven, Universiteit Antwerpen, Universiteit Gent, de VUB, het LUC en KU Brussel stofferen met 6 miljoen Vlamingen. Dat is veel minder dan anderhalf miljoen per universiteit, en dat is quatsch”.

Frans Crols

“Ik zoek geen lidmaatschappen van Lions of Rotary. Ik ben anticlub.”

“Ik heb een haat-liefdeverhouding met mijn collega’s.”

“Ik heb nooit bewust genetwerkt. Belangrijker voor mij is om mensen te overtuigen van het belang van iets.”

“In de industrie moet je alle dagen knokken binnen de organisatie. Aan een universiteit is het niet anders.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content