Aanvaard het risico

Geen enkele belegger kan risico’s vermijden. Zelfs wie al zijn geld op een spaarrekening zet, loopt een gevaar.

Weinig beleggers lopen graag risico. Alleen al de gedachte dat ze een deel van hun gespaarde kapitaal kunnen verliezen, is voldoende om alles op een spaarrekening te zetten, die ze als veilig beschouwen. Maar wie voor een spaarrekening kiest om een vermogen op te bouwen, loopt ook een risico. De aandacht van beleggers gaat vooral naar de meest gemediatiseerde vorm van risico: volatiliteit. Ze associëren risico in de eerste plaats met de schommelingen van de aandelenkoersen. Maar volatiliteit is slechts één risico waar een belegger rekening mee moet houden.

Spaarders die een pensioenvermogen opbouwen met een spaarrekening, lopen weinig risico dat ze dat kapitaal verliezen. De Belgische overheid beschermt spaar- en termijndeposito’s tot 100.000 euro per persoon en per bank. Als de bank failliet zou gaan, is de spaarder in principe beschermd. Bovendien heeft hij geen last van volatiliteit: de schommelingen op de beurs hebben geen invloed op zijn spaargeld. Hij kan ook altijd kosteloos zijn geld opvragen als hij dat nodig zou hebben.

Sluipend gevaar

Maar een spaarder loopt andere risico’s. Zo is inflatie — de stijging van de prijzen — een sluipend gevaar. Als de spaarrekening niet voldoende rendeert om de inflatie te compenseren, boet de spaarder aan koopkracht in. In de periode 1928 tot 2013 rendeerde cash in de Verenigde Staten — waar de historische data het volledigst zijn — net voldoende om de inflatie te compenseren. Maar de voorbije tien jaar lag het gemiddelde jaarlijkse rendement van cash op amper 1,5 procent, terwijl de inflatie in dezelfde periode gemiddeld 2,4 procent per jaar bedroeg (zie tabel Aandelen renderen het meest). Spaarders verloren in tien jaar dus 10 procent van hun koopkracht.

Door het zeer lage rendement op spaarrekeningen lopen spaarders ook het risico dat ze tijdens hun beroepsloopbaan niet voldoende kapitaal bijeenkrijgen om er hun wettelijk pensioen mee aan te vullen. Aandelen — en in mindere mate obligaties — zijn historisch bekeken veel rendabeler dan cash. Volgens data van de NYU Stern School of Business bracht cash van 1928 tot 2013 gemiddeld 3,5 procent per jaar op. In diezelfde periode rendeerden obligaties gemiddeld 4,9 procent per jaar, en aandelen zelfs 9,6 procent. De voorbije tien jaar bedroegen de rendementen 1,5 procent voor cash, 4,3 procent voor obligaties en 7,3 procent voor aandelen.

Over een lange periode worden de verschillen heel groot. Nemen we de rendementscijfers van de voorbije tien jaar, dan groeit een bedrag van 25.000 euro op een spaarrekening na twintig jaar aan tot 33.670 euro. Wordt dat bedrag voor de helft belegd in obligaties en voor de helft in aandelen, dan is het na twintig jaar gegroeid tot 77.200 euro — meer dan het dubbele van de spaarrekening.

Een spaarrekening aanvullen met obligaties brengt evenmin soelaas. Obligaties bieden beleggers vaste coupons en de garantie dat de uitgever van de obligatie het kapitaal op de eindvervaldag terugbetaalt. Door die zekerheid zijn de koersen van obligaties veel minder onderhevig aan schommelingen dan die van aandelen.

Maar hoewel ze historisch meer opbrengen dan een gewone spaarrekening, zijn obligaties geen waterdicht rendabel alternatief voor aandelen. De uitgever kan failliet gaan, waardoor een deel van het kapitaal verloren gaat. De koersen van obligaties dalen als de rente stijgt. Obligaties zijn ook niet altijd liquide: het is soms niet eenvoudig ze te verkopen, waardoor de houder moet inleveren op de prijs die hij ervoor krijgt.

Risico hoort bij het leven

Spaarders kunnen dus op geen enkele manier risico vermijden. Wie weet welke risico’s aan een belegging verbonden zijn, kan door een combinatie van beleggingen die gevaren beheersen. Aandelen brengen historisch het meeste op, maar ze zijn ook het meest risicovol. Een belegger heeft aandelen nodig om zijn vermogen te doen groeien, maar door ze te combineren met obligaties bouwt hij een schokdemper in. In slechte tijden kan die de grote schommelingen van de aandelenkoersen opvangen.

Daarnaast is het verstandig cash op een spaarrekening te hebben voor geplande uitgaven in de nabije toekomst en als een reservefonds voor onverwachte uitgaven. Een vuistregel is op een spaarrekening genoeg geld te zetten om minstens voor zes à acht maanden vaste uitgaven te kunnen betalen. Wie bijvoorbeeld 2000 euro per maand uitgeeft, houdt dan 12.000 à 16.000 euro cash aan op een spaarrekening.

Aandelen en obligaties

Hoe een belegger zijn kapitaal verdeelt over aandelen en obligaties, hangt af van hoe goed hij bestand is tegen risico. Hoe meer aandelen, hoe rendabeler een beleggingsportefeuille op lange termijn is, maar hoe groter ook het risico. Iemand die nog veel jaren verwijderd is van zijn pen-sioen, kan meer aandelen in portefeuille nemen. Tijdens die lange periode eist de inflatie een hoge tol, maar het rendement van aandelen kan dat compenseren.

Een veel gebruikte vuistregel is zijn leeftijd te beleggen in obligaties: een belegger van dertig jaar belegt dan 30 procent van zijn kapitaal in obligaties en 70 procent in aandelen; een zeventiger doet het omgekeerde. Ook voor een gepensioneerde loont het om in aandelen te blijven beleggen. Zijn geld moet nog lang meegaan.

Beleggen in individuele aandelen en obligaties vergt veel kennis en tijd. Bovendien is er het risico dat de portefeuille niet voldoende gediversifieerd is. Twintig aandelen volstaan niet voor een goede spreiding. Beleggers met een relatief klein kapitaal kunnen via beleggingsfondsen of trackers tegen lage kosten een zeer gediversifieerde beleggingsportefeuille opbouwen.

MATHIAS NUTTIN

Spaarders kunnen op geen enkele manier risico vermijden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content