Vijf alternatieven voor een spaarboekje

© istock

De rente op spaarrekeningen staat op een historisch dieptepunt. Er zijn alternatieven die mogelijk meer opbrengen, maar die houden ook meer risico’s in.

Alternatief 1 : individuele obligaties

Opgelet voor een rentestijging

Het meest voor de hand liggende alternatief voor de spaarrekening is de obligatie. Een obligatie is schuldpapier uitgegeven door een overheid of een bedrijf. In theorie houdt zo’n belegging alleen een risico op wanbetaling in. Maar er is een keerzijde: obligaties zijn ook de activaklasse die het sterkst de weerslag ondervindt van het beleid van de centrale banken. Zo heeft de monetaire versoepeling de basisrente (de risicoloze rente) stelselmatig doen dalen. Een Duitse obligatie op tien jaar biedt nog slechts een rendement van 1,32 procent, tegenover 1,78 procent voor een Belgische. Dat blijft beter dan een spaarrekening, maar het grote nadeel is dat de houder tien jaar vastzit aan dat lage rendement, terwijl de Amerikaanse Federal Reserve de rente volgend jaar wellicht begint te verhogen.

Zulke renteverhogingen doen de waarde van obligaties met een looptijd van vijf jaar en langer onvermijdelijk dalen, waardoor de eigenaars ze tot op de vervaldag in portefeuille moeten houden. Om dat risico te vermijden, lijken hoogrentende obligaties van bedrijven met een lagere kredietrating aantrekkelijker. Maar sommige waarnemers zien daarin een sluimerende zeepbel, omdat het totale rendement ervan (de rente plus de meerwaarde) sinds eind 2008 is opgelopen met 170 procent.

De daling van de basisrente ging hand in hand met de daling van de risicopremie — het surplus aan rendement tegenover risicoloos waardepapier. Voor hoogrentende effecten bedraagt die premie in Europa momenteel 3 procent, tegenover een historisch gemiddelde van bijna 7 procent en een hoogtepunt van meer dan 20 procent in 2009. Dat betekent uiteraard dat het risico op een faillissement – en dus op een wanbetaling – minder wordt vergoed. Momenteel ligt de wanbetalingsgraad onder 2 procent, maar als de economie opnieuw zou slabakken, lijkt de veiligheidsmarge zeer beperkt.

Algemeen gesproken moeten obligatiebeleggers vermijden dat de gemiddelde looptijd van hun portefeuille te hoog oploopt (tot maximaal drie of vier jaar), om de impact van de rente-evolutie te beperken en hun kapitaal tijdig te kunnen herbeleggen als de rente opnieuw stijgt. In het segment van de hoogrentende waarden zijn voorzichtigheid en selectiviteit cruciaal.

Alternatief 2 : individuele aandelen

Alleen op lange termijn

Tina blijft de beurzen ondersteunen. Dat acroniem – de afkorting van ‘there is no alternative’ – duidt aan wat op dit moment de belangrijkste motor van de aandelenmarkten is: het gebrek aan rendement in de andere activaklassen. Door de lage rente moeten de waarderingen van de beurzen dan ook worden gerelativeerd. Op Euronext Brussel noteert AB InBev tegen 22 keer de verwachte winst voor dit jaar. Die ratio ligt ver boven het historische gemiddelde, maar ze wordt gecompenseerd door het dividendrendement van 2,4 procent. Dat rendement blijft stijgen, terwijl een obligatie op zes jaar van AB InBev (in euro) nauwelijks 1,28 procent bruto oplevert.

Het belangrijkste risico voor aandelen is een renteverhoging — vooral in de Verenigde Staten, de richtingaanwijzer voor de wereldwijde beurzen. Wall Street heeft de afgelopen twee maanden op geen enkele beursdag een schommeling van meer dan 1 procent opgetekend. Op korte termijn veroorzaakt die extreem lage volatiliteit ongerustheid bij sommige waarnemers, die er het begin van een correctie in zien. Aandelen zijn dus een pover alternatief voor de veiligheid en de liquiditeit van de spaarrekening. Het is bij uitstek een activaklasse voor spaarders met een lange beleggingshorizon.

Alternatief 3 : fondsen

De beste belegging in aandelen en obligaties

Zelf beleggen in individuele aandelen en obligaties houdt een risico in. Een geconcentreerde beleggingsportefeuille met een beperkt aantal aandelen of obligaties maakt een belegger heel kwetsbaar voor problemen bij individuele bedrijven. Diversificatie is de basisregel om het risico te beheersen.

Actief beheerde beleggingsfondsen bieden zulke diversificatie. Ze hebben vijftig, honderd of meer aandelen en/of obligaties in portefeuille. Maar het trackrecord van professionele fondsbeheerders is niet indrukwekkend. De grote meerderheid presteert slechter dan de beursindex die ze probeert te verslaan. Een studie van het onderzoeksbureau Lipper heeft aangetoond dat de brede S&P-500-index in de periode 1984 tot 2009 beter heeft gepresteerd dan twee derde van de actief beheerde Amerikaanse aandelenfondsen. Dat percentage steeg naar 90 procent, als rekening werd gehouden met alle fondsen die gedurende die periode werden gesloten of die zijn gefuseerd met andere fondsen. De beheerkosten van die fondsen, die kunnen oplopen tot 1,5 à 2 procent van het beheerde vermogen per jaar, wegen zwaar op het rendement.

De legendarische belegger Warren Buffett is van mening dat kleine beleggers het beste gebaat zijn met een indexfonds. Die passieve fondsen verschaffen de spaarder het rendement van een brede aandelen- of obligatie-index. Een gemiddeld rendement kun je dat niet noemen, aangezien 90 procent van de professionele beheerders er niet in slaagt dat rendement te halen. Exchange-traded funds (ETF’s) zijn de eenvoudigste en goedkoopste indexfondsen. Beleggers kunnen ETF’s op de beurs kopen zoals gewone aandelen.

De sleutel tot succesvol indexbeleggen is eenvoud: beleggers doen er verstandig aan het aantal indexfondsen in hun portefeuille te beperken. Enkele ETF’s die de basis van een gespreide beleggingsportefeuille kunnen vormen, zijn iShares MSCI Europe ETF (Europese aandelen, Isin-code: IE00B4K48X80), Vanguard Total Stock Market ETF (Amerikaanse aandelen, Isin-code: US9229087690), PowerShares FTSE RAFI Emerging Markets ETF (aandelen groeilanden, Isin-code: IE00B23D9570) en Vanguard Total International Bond (obligaties wereldwijd, Isin-code: US92203J4076).

Alternatief 4 : vastgoed

Beperkte liquiditeit

Vastgoed heeft heel wat troeven voor beleggers, waaronder recurrente huurinkomsten, de mogelijke meerwaarde bij de verkoop en de mogelijkheid de aankoop gedeeltelijk te financieren met een krediet tegen lage kosten. Maar anders dan het spaarboekje is vastgoed allesbehalve liquide en vergt het een aanzienlijke investering.

Een risico voor vastgoedbeleggers is het gebrek aan diversificatie. Vaak is hun investering geconcentreerd op één onroerend goed, dat in dezelfde stad is gelegen als hun gezinswoning. Elke gebeurtenis die nefast is voor de prijzen in die buurt — zoals de aanleg van een nieuwe drukke baan of de sluiting van een belangrijke werkgever — heeft dus een aanzienlijke impact op hun vermogen. Een ander gevaar is de hervorming van de vastgoedfiscaliteit, die de prijzen kan doen dalen.

Om die risico’s te vermijden kunnen beleggers opteren voor beursgenoteerd vastgoed, zoals vastgoedbevaks, waarvan het patrimonium is verdeeld over meerdere goederen en meerdere marktsegmenten (kantoren, rusthuizen, winkelcentra en/of publiek-private partnerschappen). De lage rente heeft ook de waardering van die aandelen de hoogte ingejaagd. Daarom raden we aan niet te kiezen voor een bevak die noteert met een te hoge premie tegenover de intrinsieke waarde van haar vastgoedpatrimonium.

Alternatief 5 : Tak21-verzekeringen

Het rendement staat onder druk

De daling van de rente heeft ook gevolgen voor tak21-beleggingsverzekeringen met een gewaarborgd rendement. Veel verzekeraars hebben in dat rendement gesnoeid. Een van de bekendste producten op de markt is het gewaarborgde fonds van Afer Europe. Het laagste gewaarborgde rendement voor 2014 bedraagt 1,68 procent bruto, of 1,20 procent netto na aftrek van de beheerskosten. In 2013 en 2012 bood het nog een meer dan behoorlijk nettorendement van 3,36 en 3,45 procent. Andere interessante producten zijn te vinden bij Federale Verzekeringen (Vita Invest. 2) en BKCP (Horizon).

Voor wie zijn spaargeld lang kan missen, zijn die producten een waardig alternatief voor een spaarrekening, temeer omdat ze onder een uiterst voordelig fiscaal statuut vallen. Spaarders die hun rekening meer dan acht jaar aanhouden, ontsnappen aan de roerende voorheffing van 25 procent. Wie zijn geld eerder opneemt, betaalt die roerende voorheffing wel. Daartegenover staat dat spaarverzekeringen zijn onderworpen aan een premiebelasting. Die werd op 1 januari 2013 opgetrokken van 1,1 tot 2 procent.

Omwille van de veiligheid is het raadzaam niet meer dan 100.000 euro te beleggen bij een verzekeraar. Het depositogarantiestelsel biedt alleen dekking tot dat bedrag. Beleggers die kiezen voor het gewaarborgde fonds van Afer Europe, moeten weten dat het valt onder het Franse depositogarantiestelsel, dat een plafond van 70.000 euro heeft.

Cédric Boitte, Sébastien Buron en Mathias Nuttin

Partner Content