Lehman Brothers, 5 jaar later: een zure erfenis

© Reuters

Vijf jaar na de faling van Lehman Brothers kampt de wereld nog steeds met de gevolgen van de Moeder Aller Financiële Crises.

Vijf jaar na de faling van Lehman Brothers kampt de wereld nog steeds met de gevolgen van de Moeder Aller Financiële Crises. Ondanks veel dure eden en dito straffe uitspraken blijft de algemene toestand van de banksector precair. Op vlak van monetair en budgettair beleid stapelen de problemen zich op.

Tekenen van herstel van de economie springen de jongste weken steeds meer in het oog. Tegelijk waarschuwen zowat alle beleidsmensen en economen voor de vele structurele problemen die aan de orde blijven. Veel van die problemen houden nog steeds nauw verband met de grote financiële crisis van 2007-09. Drie grote luiken vallen daarin te onderscheiden, nl. monetair, budgettair en regelgevend.

Afbouwangst

Wat het monetaire betreft, dient onmiddellijk het onderscheid gemaakt te worden tussen de acute crisisfase die zich tot pakweg half 2009 uitstrekte en de periode nadien. Tijdens het laatste kwartaal van 2008 en het eerste van 2009 stuikte in de rijke landen de economie in elkaar aan een ritme dat zelfs tijdens de Grote Depressie van de jaren 1930 niet voor kwam. De lessen van die Grote Depressie indachtig draaiden de centrale banken alle kranen open om een implosie van het ganse financieel-economische systeem te voorkomen. Het was een geluk bij een ongeluk dat Fed-voorzitter Ben Bernanke als academicus de mechanismen achter de Grote Depressie intensief bestudeerd had. Ook de politieke overheden deden via diverse steunmaatregelen hun duit in het zakje van de crisisafdamming.

Een economie via intense monetaire interventies van de ondergang redden bij dreigende ineenstorting van het financiële systeem is één zaak, de economie op een hoger groeipad brengen via monetaire ingrepen een heel andere. Na de beleidsrentes zo goed als op nul gebracht te hebben, schakelden diverse belangrijke centrale banken met de Amerikaanse Fed op kop over op een zogenaamd kwantitatief beleid (QE = quantitative easing) om de economie aan te zwengelen. Dit hield in dat men via massale aankoop van overheidsobligaties en vastgoedpapier probeerde ook de lange termijnrentes laag te houden. Als gevolg van dit beleid zitten centrale banken als bijvoorbeeld de Fed, de Bank of England en de Bank of Japan nu opgezadeld met enorm opgeblazen balansen en een massa vers gecreëerd geld.

Over de resultaten van het QE-beleid naar groei en jobcreatie toe woedt een zware discussie. Heel significant in deze context was dat in een studie van binnen de Fed zelf recent duidelijke twijfels geuit werden over de resultaten van het QE-beleid inzake economische groei. Tegelijk zorgt dit beleid wel voor allerhande scheve situaties zoals het voortdurend opduiken van zeepbellen allerhande in kapitaal-, energie- en grondstoffenmarkten. Ook het risico op een plotse inflatie-opstoot is reëel. Centrale bankiers beseffen zeer goed dat ze op een bepaald moment hun balansen terug zullen moeten gaan afbouwen. Ben Bernanke stelde in mei van dit jaar een voorzichtige afbouw in het vooruitzicht (“tapering”). Paniek alom was het gevolg.

Niemand weet wat nu precies de gevolgen zullen zijn eens de centrale banken met de afbouw van hun balansen aanvangen. Het staat wel vast dat dit onvermijdelijk zal gepaard gaan met hogere rentevoeten, een gegeven dat op zijn beurt negatief zal inwerken op de groeiperspectieven en zeker ook op de begrotings- en schuldcijfers van de overheden. En die hangen er al behoorlijk uit de haak bij.

Aanrollende tsunami

De begrotingen van nagenoeg alle rijkere landen kregen forse klappen als gevolg van de financiële crisis. Zowel de interventies ter redding van het banksysteem als, vooral, de gevolgen van de zware recessie die volgde, wogen zwaar door. Voor het geheel van de OESO-landen nam tussen 2007 en 2013 de staatsschuld als % van het BBP met 50% toe: van 74% van het BBP ging het naar 112%, een in vredestijd nooit eerder geziene stijging van de staatsschuld. Het begrotingstekort van de OESO-zone in haar geheel wipte op van 1,3% van het BBP in 2007 naar 3,4% in 2008 en 8,2% in 2009. Nadien volgde een geleidelijke afbouw naar ongeveer 5% eind van dit jaar.

De toename van deze overheidsschuld maakt financiële markten erg nerveus, zeker met de dreiging van het einde van het lage rentebeleid aan de horizon. Nagenoeg alle rijke landen zitten immers met een stevige vergrijzingsproblematiek opgezadeld. Bij ongewijzigd beleid, zo blijkt onder meer uit studies van de BIS (Bank voor Internationale Betalingen) en de OESO, zal de overheidsschuld nog veel verder oplopen in de komende twee tot drie decennia. Dit perspectief brengt de politieke overheden in een lastig parket. Lange termijnoverwegingen noodzaken tot zware saneringen maar dat ligt politiek-electoraal erg moeilijk omdat de baten van zulk een beleid in de toekomst liggen terwijl de politieke kosten nu moeten worden gedragen. Bovendien is er de vrees dat men het herstel gaat fnuiken via besparingen en hogere belastingen.

De situatie van de openbare financiën in de meeste rijke landen is echter nog omwille van een heel andere reden vandaag heel zorgelijk. Hoe hoger de staatsschuld, hoe geringer de mogelijkheden van de autoriteiten om echt in te grijpen zo zich een acute crisissituatie voordoet. Analyse van de toestand waarin het bancaire systeem zich bevindt, zeker in Europa, leert dat de kans op nieuwe calamiteiten uit deze hoek vijf jaar na het debâcle van Lehman Brothers aanzienlijk blijft.

Meer dan ooit: Too big to fail De Moeder Alle Financiële Crises was op de eerste plaats een bankencrisis die alles te maken had met veel te extreme leverage-posities binnen de financiële sector. Leverage is de verhouding is tussen schulden en eigen middelen (kapitaal). Het spreekt dan ook voor zich dat grotere stabiliteit binnen de financiële sector niet anders kan bereikt worden dan via de Siamese tweeling versterking van de eigen middelen en afbouw van de schuldposities. Ondanks een wereldwijde consensus hierover in beleidskringen gebeurde er tot nu toe veel te weinig.

Andreas Dombret, directeur van de Duitse Bundesbank en verantwoordelijk voor financiële stabiliteit, zegt het onomwonden: “We zijn vandaag nauwelijks beter beschermd tegen een uitdeinende financiële crisis dan vijf jaar geleden”. Europa staat inzake sanering van de bancaire sector ruim achter op de VS. Duitsland en Frankrijk behoren tot het groepje van landen die inzake strengere normen voor de bankensector systematisch op de rem gaan staan. Zonder continue steun vanwege de ECB zou een gans rist van de grotere Europese banken nog altijd niet kunnen overleven. De opkuis van de balansen heeft zeker in Europa nog een heel eind te gaan. De recente winstcijfers van vele banken hangen nog altijd te nauw samen met de impliciet en expliciete steun die zij genieten van ECB en regeringen.

Centraal in de internationale pogingen om tot een stabielere financiële sector te komen, staan de zogenaamde Basel III-akkoorden. Dit akkoord voorziet onder meer dat tegen 2018 de banken over eigen middelen zouden moeten beschikken ten belope van 7% van het balanstotaal, met dien verstande dat dit balanstotaal gecorrigeerd wordt in functie van de risico’s verbonden aan de verschillende activa die de banken op hun balans hebben. Daar bovenop zouden ook nog eens kapitaalbuffers moeten opgebouwd worden voor de zg. systemische banken en zou er ook aan strengere liquiditeitsnormen moeten voldaan zijn. Dit laatste element werd onder druk van de bankenlobby reeds fors afgezwakt. Ook de rest van Basel III is, ondanks al het gejammer uit de banksector, helaas grotendeels een maat voor niets.

Er kleven in essentie vier grote euvels aan de hele Basel III-aanpak. Ten eerste mankeert het aan een doordachte aanpak van het hele regime van het schaduwbankieren, zijnde de vele instellingen en ondernemingen die ten gronde ook bankier spelen voor de economie maar om allerhande redenen kunnen ontsnappen aan ernstige reglementering en toezicht. Een tweede euvel is de inlooptijd tot 2018 veel te lang gegeven de urgentie van de voorliggende problematiek. Een nieuwe grote bankencrisis zou onwaarschijnlijke maatschappelijke kosten met zich meebrengen.

Ten tweede is de kapitaalratio van 7% (veel) te laag. In de loop van de 20ste eeuw zakte deze kapitaalratio in het Westen geleidelijk af van 25-30% tot 2-3%. Steeds meer onderzoekers en analisten pleiten voor ratio’s van 15% of meer. Wijlen Nobelprijswinnaar Economie Merton Miller zei daaromtrent ooit: “Ik moet altijd een glimlach onderdrukken als ik bankiers hoor klagen over kapitaalvereisten wetende dat zij zelf aan diegenen die krediet van hen willen bekomen altijd veel zwaardere kapitaalverplichtingen opleggen”. Meer kapitaal is in tegenstelling tot wat de bankiers voortdurend beweren helemaal geen hinderpaal voor de kredietverlening.

Last but not least is er het principe van de risicoweging van de bankactiva. Dit principe is onzinnig. Dat blijkt onder meer uit studiewerk gedaan aan de BIS zelf. De term Basel-normen komt van de Zwisterse stad Basel waar de BIS, de bank der centrale banken, gehuisvest is. Dat studiewerk geeft aan dat een rangschikking van de banken naar omvang van het eigen vermogen als % van de risico-gewogen activa geen enkele houvast biedt voor de lijst van banken die vanaf 2007-08 in de moeilijkheden kwamen. Dexia bijvoorbeeld scoorde pre-2008 erg goed in die rangschikking. Lijst men de banken op volgens het principe van het eigen vermogen als % van de ongewogen totale activa dan blijken de banken met de laagste ratio’s (zoals o.m. Dexia) ook de banken te zijn die omvielen of enkel met veel staatssteun op de been konden gehouden worden. Risico-weging is populair omdat het toelaat kapitaalvereisten te minimaliseren. De rekenkunde van zulke risico-wegingen blinkt uit door gebrek aan transparantie. Ten tijde van de Lehman haalden de meeste banken niet eens een verhouding van 2% inzake eigen middelen versus het ongewogen totaal van hun activa.

Mede door de slag in het water die de Basel III-normen zijn, blijven we dus opgescheept zitten met banken die veel te groot en vooral te weinig gekapitaliseerd zijn. Too big to fail is vandaag minstens even acuut aan de orde als op het moment van de Lehman-klap. Intens lobbywerk van de grootbanken weegt zowel in de VS als hier in Europa loodzwaar op de beleidsvorming. Een goed werkende economie vereist een geolied draaiend financieel en bancair systeem. Vandaag, vijf jaar na de mokerslag van de Lehman-faling, is herstel van een gezonde financiële sector nog altijd een heel eind af.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content