6 mythes over de Belgische economie

© belga

Economische discussies zijn vaak doorspekt met boude beweringen. België is de spaarkampioen. We zijn de koningen van de productiviteit. Henegouwen is een economische woestijn. Maar is dat allemaal wel zo zeker?

Ook in de economie leiden gevestigde meningen een hardnekkig leven. We hebben geprobeerd de waarheid achter zes clichés te achterhalen. Is Henegouwen werkelijk de economische woestijn waarvoor het versleten wordt? Hebben we in onze dagelijkse inkopen de euro al verteerd? Verdienen we vandaag echt meer dan in 1995? Heeft de crisis van de jongste jaren de ondernemingsgeest uitgeroeid? Zijn we de kampioenen van het sparen en de productiviteit?

Het antwoord op die vragen is in strijd met wat je op het eerste gezicht zou denken. Vaak is dat omdat, zoals de Britse eerste minister Benjamin Disraeli in de 19de eeuw al zei, de statistiek het ultieme stadium van de leugen is: men laat de cijfers zeggen wat ze niet aantonen. Welkom in het land van de valse waarheden.

1. De Belg wordt almaar productiever

In onze verbeelding is de Belg de wereldkampioen van de concurrentiekracht. Maar als we naar de statistieken kijken, dan blijkt dat onze plaats in de leidersgroep wordt bedreigd.

Volgens Eurostat hebben de Belgen 45,9 euro per werkuur aan welvaart geschapen in 2013. Maar de Noren (69,6 euro), de Denen (53,4 euro), de Luxemburgers (58 euro) en de Ieren (49 euro) doen het beter. We eindigden wel voor de Fransen (45,6 euro) en de Nederlanders (45,8 euro). Ook de Duitsers volgen op een afstand (42,8 euro).

Maar we zijn die kleine voorsprong op onze naaste buren aan het kwijtspelen. Sinds de crisis is onze productiviteit nauwelijks gestegen, wat niet het geval is in de meeste andere Europese landen. Landen als Litouwen, Bulgarije en Roemenië profiteren van een inhaaleffect, maar tussen 2010 en 2014 is de productiviteit in Frankrijk en Duitsland met 3 procent gestegen, terwijl ze bij ons stagneerde (+0,3 %).

Er is een dubbele verklaring voor die slechte prestatie. Ten eerste komen in België meer jongeren de arbeidsmarkt binnen, dus moet er meer welvaart worden gecreëerd om de productiviteit op peil te houden. Ten tweede “hield de privésector tijdens de crisis arbeidsplaatsen aan”, zegt Philippe Ledent, senior economist bij ING. Enerzijds omdat onze arbeidsmarkt relatief rigide is en anderzijds omdat de ondernemingen ervan uitgingen dat als ze hun werknemers behielden, ze beter geplaatst zouden zijn als de economie weer aantrok. “We zijn de crisis beter doorgekomen. Maar tegen welke prijs?” vraagt Ledent zich af.

2. De Belg heeft de euro aanvaard

Uit de Eurobarometer van de Europese Commissie, die peilt naar de gevoelens van de Europeanen ten opzichte van de eenheidsmunt, blijkt dat de Belgen innig verknocht blijven aan de frank. Op de vraag ‘Als u een auto of een huis koopt, rekent u het bedrag in euro om naar uw oude nationale munt?’ antwoordt een op de twee Belgen ja. Dat maakt ons tot de Europeanen die zich het minst aangepast hebben aan de euro.

Bijzonder eurofiel zijn we evenmin. Driekwart van de Belgen is van oordeel dat de komst van de euro het Europagevoel niet versterkt heeft. Drie op de tien Belgen vinden dat de euro geen goede zaak is voor de Europese Unie.

Die perceptie heeft veel te maken met de crisis. De bevolking heeft gemerkt dat de euro onze banken geen doeltreffende bescherming heeft geboden. Binnen enkele maanden zullen we zien of de jongste Griekse tribulaties sporen hebben nagelaten.

3. Onze levensstandaard is in twintig jaar gestegen

Iedereen is het erover eens dat, over een lange periode bekeken, de lonen zijn gestegen, het land meer welvaart produceert en het vermogen van de gezinnen recordhoogten heeft bereikt. Maar betekent dat ook dat ons gemiddelde inkomen stijgt? Nee, of toch slecht heel zwakjes.

In 2015 bedroeg het totale beschikbare inkomen van de Belgische gezinnen 217 miljard euro. Dat is 18,5 procent meer dan twintig jaar geleden (tegen constante prijzen). Maar dan wordt geen rekening gehouden met het feit dat het aantal gezinnen in die twintig jaar ook is toegenomen, zoals de econoom Philippe Defeyt onlangs vaststelde.

Als men ook daar rekening mee houdt, is het beschikbare inkomen per gezin sinds 1995 bijna niet gestegen: 1,1 procent. Als we kijken naar de verbruikseenheden – een berekening die rekening houdt met de uiteenlopende omvang van de gezinnen – zien we dat de stijging van het beschikbare inkomen over twintig jaar slechts 4,9 procent bedraagt.

In dat tempo, stelt Defeyt vast, moeten we wachten tot 2021 eer het beschikbare inkomen per verbruikseenheid weer op het niveau van voor de crisis komt.

4. De crisis heeft de ondernemingsgeest vernietigd

De crisis heeft het land zwaar getroffen. Er wordt gezegd dat ze de ondernemingsgeest heeft gedood. Als we naar de oprichting van ondernemingen kijken, blijkt dat dat niet waar is. Vorig jaar telde België 77.350 starters. Dat is meer dan in 2006, voor de crisis dus. “We zijn goed op weg om het dit jaar minstens even goed te doen”, zegt Pascal Flisch, analist bij B-Information. Die tendens werd weliswaar ondersteund door het economische herstel, dat stilaan doorzette in het land. “Ongetwijfeld werden er ondernemingen opgericht door mensen die hun job hadden verloren of door loontrekkenden die zelfstandig werden”, merkt Flisch op.

Maar niet alleen het aantal starters stijgt, ook het aantal faillissementen. Met 10.700 faillissementen vorig jaar werd het record van 2013 (11.740) net niet gebroken.

Samengevat, de ondernemingsgeest leeft nog, maar dat betekent niet dat de economie vlot draait.

5. Henegouwen is een economische woestijn

Volgens het cliché dat verspreid wordt in reportages in de Angelsaksische pers, zou Henegouwen een economische hel zijn, een schraal gebied waar geen enkele ondernemingskiem kan groeien.

De werkelijkheid is anders. Vorig jaar werden in de provincie Henegouwen 7219 ondernemingen opgericht. Tussen 1 januari en 10 juli 2015 kwamen daar nog eens 4200 bedrijven bij. We hebben het weliswaar over de dichtstbevolkte Waalse provincie (1,3 miljoen inwoners), maar de demografie verklaart niet alles. De relatieve overvloed aan industrieterreinen, het goede binnenvaart- en wegennetwerk en de nabijheid van Frankrijk en Vlaanderen zetten ondernemingen ertoe aan zich in Henegouwen te vestigen.

6. De Belg is een spaarkampioen

Voor de spaarquote van de Belgen wordt altijd gezwaaid met dezelfde statistiek: het deel van het beschikbare inkomen dat de gezinnen sparen. Uitgaand van dat criterium sparen de Belgen 13,5 procent van hun inkomen. Dat is niet slecht, maar het moet wel getemperd worden met twee opmerkingen. In de eerste plaats ligt die spaarquote heel dicht bij het gemiddelde van de Europese Unie (rond 13%), terwijl de Belgen aan het begin van de eeuw nog 18 procent van hun beschikbaar inkomen opzijzetten. Daarnaast wordt in die statistiek ook rekening gehouden met de investeringen in vastgoed. Als je dus investeert in een huis dat in de loop van de jaren vervalt, dan daalt ook de waarde van je spaargeld.

Gebruikt men een andere berekeningswijze – die van de OESO – dan blijkt dat we helemaal niet meer de spaarkampioenen zijn. De OESO vindt dat de vastgoedinvesteringen uit het spaargeld moeten worden gehaald en berekent een ‘netto’ spaarquote, die rekening houdt met de afschrijvingen van de vastgoedinvesteringen (en de investeringen van de zelfstandigen in hun onderneming). De organisatie vergelijkt die nettoquote met het bruto binnenlands product (bbp). Die bewerking geeft weer welk deel van het bbp de gezinnen besteden aan een spaarpotje.

En dan worden de cijfers minder vrolijk: de Duitsers en de Fransen sparen meer dan 9 procent van hun vermogen, de Nederlanders bijna 8 procent en de Zwitsers zweven op 18 procent. Belgen zetten slecht 6,9 procent van hun vermogen opzij. Twintig jaar geleden was dat nog 16 procent.

Minstens twee elementen verklaren dat fenomeen. Ten eerste stijgt het relatieve deel dat naar verbruik gaat. “Ondanks de crisis is het verbruik nooit ingestort. Sinds 2009-2010 stijgt het beschikbare inkomen van de gezinnen minder snel dan het verbruik”, benadrukt Philippe Ledent. Het is dan ook normaal dat het aandeel van het inkomen dat de gezinnen aan sparen besteden gedaald is.

En dan is er nog de stijging van de vastgoedprijzen de voorbije vijftien jaar. Nu moet de Belg gemiddeld meer uitgeven aan zijn woning en besteedt hij ook meer aan de afschrijving van zijn huis, wat eveneens knaagt aan zijn netto spaargeld.

Maar ook al sparen de Belgen de jongste jaren minder, hun spaarsok is nog altijd rijkelijk gevuld. De Belgische gezinnen beschikken over een netto financieel vermogen (het vermogen min de schulden) van 972 miljard euro. Dat is meer dan twee keer het bbp.

Pierre-Henri Thomas

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content