Professor Walter Van Dyck: ‘Met transparante prijzen krijg je nog geen goedkope medicijnen’

WALTER VAN DYCK "Vooral minder rijke en kleine landen zouden de dupe zijn van meer prijstransparantie." © Karel Duerinckx
Roeland Byl redacteur bij Trends

Europa betaalt minder voor zijn vaccins dan Israël, en krijgt ze minder snel. Sommige dure geneesmiddelen worden hier niet terugbetaald, terwijl ze wel levens redden. Het verdienmodel van de farma ligt al een tijd onder vuur. Prijstransparantie en dwanglicenties blijken niet de oplossing.

In Europa is de geneesmiddelenprijs gebaseerd op het principe van gezondheidszorg voor een aanvaardbare prijs. Dat ligt bijvoorbeeld anders in de Verenigde Staten, waar de markt vrij wordt gelaten. De jongste jaren groeit het spanningsveld tussen de innoverende industrie en ziekteverzekeringssystemen met beperkte budgetten. Een bekend voorbeeld is de exuberante prijs die Novartis vroeg voor de behandeling van de spierziekte van baby Pia. Dat is geen alleenstaand geval en veroorzaakt steeds luider klinkende discussies over de prijszetting.

De gezondheidszorg evolueert bovendien naar meer gepersonaliseerde geneesmiddelen, tot zelfs behandelingen die het lichaam blijvend wapenen met auto-immuuntherapieën. Dat is een enorme vooruitgang, maar die technologie is erg duur. Dat zet druk op onze zorgsystemen, die proberen de prijzen te drukken.

Almaar vaker verwijzen beleidsmakers en gezondheidseconomen naar dwanglicenties en de mogelijkheden van transparantie tijdens de prijsonderhandelingen. Bij Vlerick heeft Walter Van Dyck samen met zijn Italiaanse collega Massimo Riccaboni onderzocht of meer transparantie tijdens onderhandelingen tot betere prijzen zou leiden. Nee, zo blijkt. “Vooral minder rijke en kleine landen zouden de dupe zijn van meer prijstransparantie”, concludeert Van Dyck. “Het is een misverstand dat het openbaar maken van de prijzen de geneesmiddelenprijs doet dalen.”

Een specialistisch kankermiddel heeft een kleine doelgroep. Het is dan toch logisch dat de prijzen hoog zijn?

WALTER VAN DYCK. “Hoe gepersonaliseerder het medicijn, hoe kleiner de doelgroep die je kunt aanspreken. Zowel in de Verenigde Staten als in Europa is er wetgeving die de ontwikkeling van geneesmiddelen voor kleine doelgroepen economisch interessanter moet maken. Maar terwijl in de Verenigde Staten de prijzen vrij zijn, hebben we in Europa een geavanceerd systeem voor de goedkeuring van geneesmiddelen. In sommige landen bestaat zelfs al een systeem van internationale prijsvergelijking voor generieke geneesmiddelen. De prijsdruk in dat segment wekt de interesse om prijstransparantie en prijsvergelijkingen ook te verplichten voor nieuwe geneesmiddelen. Daar is het onderhandelingsproces over de prijs niet transparant, net zoals in andere sectoren trouwens. Dat heeft voordelen. Voor de aanbieder omdat de competitie dan niet meeluistert, voor de betaler omdat hij de concurrerende bedrijven tegen elkaar kan uitspelen. Anders gezegd: niet-transparantie leidt normaal tot een onderhandelingsproces dat een lagere prijs mogelijk maakt.”

Ideologisch kun je argumenten bedenken voor kostentransparantie, maar economisch werkt het niet

Maar de geneesmiddelenmarkt is een gereguleerde markt, die wordt gefinancierd met belastinggeld. Grote winstmarges lijken daar minder aanvaardbaar.

VAN DYCK. “Het debat wordt dikwijls ongenuanceerd gevoerd. Transparantie klinkt uiteraard goed vanuit een democratisch perspectief, maar er spelen wel een paar economische principes. Als je de prijs openbaar maakt, is een bedrijf niet geneigd overal zijn prijs te laten zakken. Het kan zich niet permitteren dat zijn totale winst daalt.”

Als in sommige landen de prijs daalt, moeten andere landen meer betalen?

VAN DYCK. “Dat is wat we in ons simulatiemodel zien. Dat in Nederland veel stemmen opgaan voor prijstransparantie, is logisch. In dat land zouden de prijzen met ongeveer 14 procent dalen, net als in landen als Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. In de rijke Europese landen met een goede onderhandelingspositie daalt de prijs dan wel, maar in minder kapitaalkrachtige landen, zoals Italië en Spanje, zou de prijs stijgen. Die landen zijn dan ook niet voor meer prijstransparantie. Want als de prijs te hoog is, kunnen ze niet meestappen in de introductie van een nieuwe therapie. Dat is de catch-22: ofwel meedoen tegen een hoge prijs, ofwel een lagere prijs maar later toegang krijgen.”

Hoe meer marge een producent in rijke landen moet prijsgeven, des te groter de marge is die hij moet recupereren in minder kapitaalkrachtige landen

Hangt dat samen met de grootte van de markt?

VAN DYCK. “De potentiële winst voor een producent is gelijk aan de marktgrootte vermenigvuldigd met de onderhandelde prijs. Omdat het volume beperkt is tot het aantal patiënten, wordt de prijs een versterkende factor. Hoe meer marge een producent in rijke landen moet prijsgeven, des te groter de marge is die hij moet recupereren in minder kapitaalkrachtige landen. Daar gaat de prijs disproportioneel omhoog. Een klein, arm land wordt verhoudingsgewijs meer gestraft dan een groot arm land.”

Zijn er geen alternatieven om de prijs te drukken?

VAN DYCK. “In theorie kun je proberen de bedrijven een daling van hun totale winst op te leggen. Maar dat zie ik als innovatie-econoom niet zitten. Sommige gezondheidseconomen bekijken de zaak enkel van de kant van de betaler en pleiten voor kostprijstransparantie: de maatschappij betaalt een deel van de onderzoekskosten aan de geneesmiddelenbedrijven, die een tweede deel van hun inkomsten halen uit het marktaandeel dat ze verwerven door het gebruik van hun product. Het probleem is dat bedrijven dan natuurlijk wel hun kosten openbaar moeten maken.

“Bovendien krijgen ze een prikkel om niet efficiënt te werken: ze zullen geneigd zijn zo veel mogelijk kosten te maken. Een ander gevaar is dat farmabedrijven minder risicovol onderzoek zullen doen, omdat ze liever investeren in zaken die vrijwel zeker iets opleveren.”

Ook nu worden onderzoeksuitgaven al op publieke spelers afgewenteld, terwijl de royale winstmarges voor de farmabedrijven zijn.

VAN DYCK. “Het idee dat onderzoek uit universiteiten ook zonder de industrie kan worden ontwikkeld, is in veel gevallen gewoon niet correct. Onderzoekers aan researchinstituten kunnen bevestigen dat zij niet in staat zijn een middel naar de markt te brengen. Die kostprijs valt niet te onderschatten. Daarvoor volstaan publieke middelen niet. Om de hoge kapitaalbehoefte van risicovol onderzoek te lenigen, heb je een markt nodig die een hoog potentieel rendement ziet. Dat is waarom de industrie zulke winsten maakt.

“Er bestaan wel alternatieve modellen, zoals het Health Impact Fund van de econoom Aidan Hollisdat. Daarbij verzamelen overheden middelen om onderzoek bij bedrijven te financieren. Maar de interesse blijft beperkt. Bovendien werkt het eerder voor ziektes waar al medicijnen voor zijn ontwikkeld. Het model werkt dus wel voor sommige vraagstukken in de ontwikkelingssamenwerking, maar niet voor een rijke maatschappij als de onze.”

Wat concludeert u uit uw studie?

VAN DYCK. “Dat er nuance in het transparantiedebat moet komen. Ideologisch kun je argumenten bedenken voor kostentransparantie, maar economisch werkt het niet. Prijstransparantie is bovendien geen goed middel om de geneesmiddelenprijzen te drukken. Ze dalen wel in sommige landen, maar stijgen in andere. Dat brengt gewoon meer onevenwicht in het systeem.

“Het enige alternatief om prijzen te drukken lijken me de zogenoemde outcome based agreements. Daar is het Riziv mee bezig. Het komt neer op een contract waarbij een deel van de prijs bij toediening van een geneesmiddel wordt betaald en een deel pas als aangetoond is dat het echt werkt. De industrie staat daar niet weigerachtig tegenover.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content