Hoe de Belgische overheid 20 miljard euro meer spendeert dan haar buurlanden

Premier De Croo en minister van Financiën Van Peteghem © Belga
Daan Killemaes
Daan Killemaes Hoofdeconoom Trends

De Belgische overheid geeft verhoudingsgewijs heel wat meer uit dan de overheden in de buurlanden. De Nationale Bank zocht uit waar het verschil zit.

Het is genoegzaam bekend dat de Belgische overheid op relatief grote voet leeft. In 2019 liepen de totale overheidsuitgaven, gaande van de lokale overheden tot de federale overheid en met inbegrip van de sociale zekerheid, op tot 52,1 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Enkel Frankrijk en Finland geven verhoudingsgewijs meer uit. Het gemiddelde voor het eurogebied bedraagt 47 procent. De Belgische overheid geeft dus relatief veel uit in vergelijking met de buurlanden. De voorbije jaren stegen de Belgische overheidsuitgaven ook systematisch sneller dan het bbp.

De uitgavenkloof met de buurlanden is de voorbije decennia steeds breder geworden, ondanks de stevige daling van de rentelasten. De Belgische uitgavendrift werd ook tijdens de coronacrisis geaccentueerd. In 2020 stegen de totale overheidsuitgaven tot 60 procent, om dit en volgend jaar te landen op 55 procent. De uitgaven blijven dus hoger dan voor de coronacrisis, in tegenstelling tot Nederland en Duitsland, waar de overheidsuitgaven opnieuw dalen tot het niveau van 2019.

De Nationale Bank zocht in een nieuwe studie uit hoe de Belgische overheid voor 4,5 procent van het bbp méér uitgeeft dan gemiddeld in de buurlanden. Dat is geen klein bedrag, want het gaat om ongeveer 20 miljard euro. In vergelijking met de buurlanden geeft België vooral meer uit aan economische zaken (2,3% van het bbp extra), openbare dienstverlening (1,8% van het bbp extra) en onderwijs (1,3% van het bbp extra). Omgekeerd geeft België opvallend minder uit aan defensie (0,6% van het bbp minder).

Loonsubsidies lopen hoog op

Achter het naamkaartje ‘economische zaken’ gaan voor de grootste helft loonsubsidies schuil. Dit is België op zijn best. De hoge belastingdruk op arbeid wordt gedeeltelijk gecompenseerd met subsidies die in de overheidsrekeningen geboekt worden als uitgaven, maar die in feite neerkomen op een lagere belasting op arbeid. Het gaat bijvoorbeeld om de gerichte lastenverlaging voor onderzoekers of voor ploegarbeid, net als de subsidies voor dienstencheques. Die uitgaven zijn sinds 2000 verdubbeld, terwijl ze in Nederland en Duitsland gedaald zijn. Loonsubsidies bedragen in België 4,7 procent van de loonmassa, tegenover 3 procent in Frankrijk en minder dan 1 procent in Nederland en Duitsland. “Het is belangrijk deze loonsubsidies te zien tegen een achtergrond van een bijzonder zware fiscale druk op arbeid. De bedrijven recupereren via subsidies een deel van de belastingen en sociale lasten die ze betalen aan de overheid”, aldus de Nationale Bank, die ook opmerkt dat deze carrousel niet goed is voor de economie. Een grondige hervorming van de arbeidsmarkt is beter dan regelmatig uitzonderingen te bedenken die het systeem ingewikkeld maken.

De meeruitgaven bij ‘economische zaken’ zijn niet alleen een kwestie van loonsubsidies. België geeft in vergelijking met de buurlanden vrij veel uit aan transport, bijvoorbeeld via de NMBS of De Lijn. De Belgische overheden spenderen 2,9 procent van het bbp aan transport, tegenover minder dan 2 procent in de buurlanden. Die uitgaven zijn sinds 2000 gevoelig gestegen, in tegenstelling tot stabiele uitgaven in de buurlanden.

Zware openbare dienstverlening

In de categorie openbare dienstverlenging geeft België meer uit aan ambtenarenlonen (+0,3%) en aan overheidsuitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (+0,6%). De eerste post kan worden gezien als een kostprijs om de overheid draaiende te houden, maar de tweede post komt de welvaart ten goede als dat geld goed geïnvesteerd wordt. Vergeleken met 2000 zijn de investeringen in onderzoek en ontwikkeling verdubbeld tot 500 euro per hoofd van de bevolking. Dat is dubbel zoveel als gemiddeld in het eurogebied.

België geeft ook nog altijd meer uit aan intrestlasten (+1%), wat een logisch gevolg is van de relatief hoge staatsschuld. Opmerkelijk is wel dat België een hogere rentefactuur torst dan Frankrijk, ondanks een even grote staatsschuld in procent van het bbp. Dat komt omdat België zijn schulden met een langere looptijd gefinancierd heeft. Die strategie is duurder, maar beschermt de staatskas langer tegen een stijging van de rentevoeten.

Duur onderwijs en stijgende sociale uitgaven

Ook de onderwijsfactuur is voor 1,3 procent van het bbp hoger in België dan in de buurlanden. Die meeruitgaven zijn hoofdzakelijk toe te wijzen aan het lager en middelbaar onderwijs, en de extra uitgaven zijn integraal te verklaren door de compensatie voor het onderwijzend personeel. “Grotere budgetten aan onderwijs geven is lovenswaardig omdat die uitgaven productief zijn en op lange termijn een gunstig effect hebben op de economie en gelijke kansen, maar ook hier op voorwaarde dat het geld goed wordt aangewend’, schrijft de Nationale Bank. De studies die de kwaliteit van het onderwijs meten, zoals de PISA-scores, bevestigen echter niet dat hogere uitgaven leiden tot beter onderwijs.

De uitgaven voor sociale bescherming zijn sinds de eeuwwisseling ook gevoelig sneller gestegen dan in de buurlanden. België gaf in 2000 in vergelijking met de buurlanden echter voor 2 procent van het bbp minder uit aan pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, zorg en andere sociale uitgaven. Die kloof was in 2019 bijna gedicht.

Uitgavennorm is wenselijk

De Nationale Bank besluit dat het bijzonder belangrijk is de uitgaven continu op hun efficiëntie te toetsen, want een ontsporing van de uitgaven beperkt de mogelijkheden om het hoofd te bieden aan toekomstige uitdagingen. De Nationale Bank pleit daarom voor de introductie van een uitgavennorm of voor een systematische doorlichting van de uitgaven om het verantwoord gebruik van de publieke middelen te bewaken.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content