Toegevoegde waarde stijgt sneller dan loonkosten

© iStock

Voor het eerst sinds 2010 stijgen de personeelskosten minder snel dan de toegevoegde waarde. De analisten van de Trends Top 30.000 detecteren daarmee de eerste bescheiden effecten van de maatregelen die de regering nam om de lasten te verlagen.

Uit de nieuwe Trends Top 30.000 – de laatste die in boekvorm verschijnt – blijkt dat de toegevoegde waarde van de grootste 30.000 bedrijven in België in 2014 met 1,64 procent is gestegen tot 154 miljard euro. Tegelijkertijd namen de personeelskosten met 1,29 procent toe tot 94,5 miljard euro. De toegevoegde waarde die een onderneming creëert is de basis om de bedrijfskosten te dekken, waarvan de personeelskosten doorgaans het leeuwendeel uitmaken.

Bescheiden effect

Het is nog te vroeg om victorie te kraaien maar de competitiviteit verbetert wel”

Volgens Tony Coenjaerts van Trends Top is het voor het eerst sinds 2010 dat de stijging in toegevoegde waarde groter is dan de toename in personeelskosten. “Daarmee zien we in de jaarrekeningen de eerste effecten van de maatregelen die de regering nam om de lasten te verlagen.” Coenjaerts heeft het over een bescheiden effect. “Het verschil in het voordeel van de toegevoegde waarde bedraagt 0,35 procent. Het is nog te vroeg om victorie te kraaien maar de competitiviteit verbetert wel.”

Dat was ook nodig, want tussen 2010 en 2014 steeg de toegevoegde waarde bij de onderzochte bedrijven met 10,4 procent terwijl de personeelskosten in dezelfde periode met 15,6 procent toenamen. Het gat van meer dan 5 procent wordt dus nauwelijks dicht gefietst met de bonus van 0,35 procent, maar de trend lijkt gekeerd.

Hier zien we de schuchtere effecten van verschillende maatregelen die de vorige regering nog nam om de werkgelegenheid te stimuleren. De regering-Michel kwam pas aan zet in het laatste kwartaal van 2014. De effecten van de loonmatiging en de taxshift van de Zweedse coalitie moeten nog op snelheid komen. Als de economie verder herstelt, verwacht de Nationale Bank 114.000 extra banen tegen 2017.

Winsten stijgen weer

“Er moet nog een lange weg afgelegd worden, zeker omdat de resultaten van de bedrijven nog steeds onder het niveau van 2010 blijven”, merkt Tony Coenjaerts op. Het operationeel resultaat van de 30.000 grootste bedrijven in België daalde sinds 2010 constant. In 2014 werd voor het eerst weer een stijging opgetekend, maar ten opzichte van 2010 (index 100) ligt het operationeel resultaat op index 93.

Dezelfde trend zien we voor de winstcijfers. De nettowinst daalt ononderbroken vanaf 2010 en begint in 2014 eindelijk weer te klimmen. In vergelijking met 2010 (index 100) ligt de winst van 2014 op index 82. Het logische gevolg daarvan is dat de evolutie van de rentabiliteit een gelijkaardig parcours volgt. De Trends Top 30.000 rapporteert een daling van 9 procent rentabiliteit in 2010 naar 5,3 procent in 2013 om weer te stijgen naar 6,3 procent in 2014.

Voor niets gewerkt

Tony Coenjaerts analyseerde ook hoeveel ondernemingen hun jaarrekening de laatste vijf jaar met rode cijfers afsloten. Het aantal verlieslatende ondernemingen piekte in 2012 en 2013 boven 20 procent, maar ligt nu opnieuw op het niveau van 2010 met 17,7 procent of 5348 bedrijven.

“Heel wat van die ondernemingen zijn weliswaar verdwenen, maar als we wat meer in detail kijken, zien we dat er een harde kern bestaat van bedrijven die systematisch verlies maken”, stelt Coenjaerts. Zo detecteert hij 698 ondernemingen die in vijf jaar geen winst boekten. 1871 ondernemingen boekten vier verlieslatende boekjaren op de vijf en 3949 bedrijven kenden drie verliesjaren op de vijf.

“Als we verder kijken en de gepubliceerde winst- en verliescijfers bij elkaar optellen, stellen we vast dat liefst 4923 ondernemingen de cyclus van vijf jaar in het rood eindigen. Bijna één onderneming op de vijf of 18,18 procent heeft vijf jaar lang voor niets gewerkt.”

Financiële drempels

Ook al evolueerden verschillende indicatoren in 2014 in positieve zin, heel wat bedrijven blijven kampen met structurele financiële problemen die moeten aangepakt worden. Coenjaerts ziet drie drempels. “Allereerst blijven de financiële middelen zeer beperkt. Tussen 2010 en 2014 verschrompelde de netto-kaspositie van bijna de helft van de ondernemingen.”

De analist merkt ook op dat het bedrijfskapitaal nauwelijks toeneemt. “Van 2010 tot 2013 nam het aantal ondernemingen met een negatief bedrijfskapitaal voortdurend toe. In 2014 lijkt de stijging te zijn gestopt, maar de status is nog steeds slechter dan in 2010. Vandaag hebben 7591 ondernemingen een negatief bedrijfskapitaal, tegenover 7162 in 2010. Eén onderneming op de vier werkt met een negatief bedrijfskapitaal.”

Verder stagneert de financiële onafhankelijkheid, die de verhouding van het eigen vermogen tot het totale passief meet, op 42 procent omdat het stelsel van de notionele-intrestaftrek minder interessant werd.

Meer flexibel werk

Flexibilisering gaat bovendien gepaard met hogere diplomavereisten

Uit de analyse van de sociale balansen blijkt dat de toename van de kosten per uur is gestopt. “Tussen 2013 en 2014 stegen de uurkosten per voltijdse werknemer met slechts 15 eurocent, of 8 tot 10 keer minder dan in de vier voorgaande jaren”, weet Tony Coenjaerts. Tussen 2010 en 2014 stegen de gemiddelde uurkosten van een voltijdse werknemer met meer dan 10 procent. De stijging van de loonkosten lijkt daarmee eindelijk onder controle.

Wat de tewerkstelling betreft, ziet Coenjaerts een sterke daling van het aantal gerapporteerde voltijdse banen. In 2010 waren van de honderd voltijdse equivalenten (VTE) 71 ook daadwerkelijk voltijdse jobs, bij de rest ging het om deeltijdse arbeid. In 2014 is van de honderd voltijdse equivalenten nog 62 procent echt voltijds. Dat is een daling met 9 procent. “Bovendien neemt het aantal voltijdse contracten niet alleen af, ze zijn ook steeds vaker in duur beperkt”, zegt Tony Coenjaerts.

In 2010 was de helft van de voltijdse contracten van onbepaalde duur, in 2014 is dat percentage gedaald naar 43 procent. Bijna zes van de tien aangeboden contracten blijken nu van bepaalde duur. “Die flexibilisering gaat bovendien gepaard met hogere diplomavereisten”, stelt Coenjaerts. “In 2010 bedroeg het percentage hoger opgeleid personeel 26,8 procent terwijl dat in 2014 steeg tot 28,7 procent.”

Loonkloof wordt kleiner

Voor de eerste keer sinds de invoering van de nieuwe sociale balansen, die grote ondernemingen verplichten loongegevens bekend te maken, komt het aantal ondernemingen waar vrouwen evenveel verdienen als mannen boven 50 procent uit. “Bij 51 procent van de ondernemingen in onze databank zijn de loonkosten per uur voor mannen en vrouwen even hoog. In de vorige editie was dat nog 49 procent”, zegt Tony Coenjaerts.

Ook in financiële termen neemt het verschil af. Globaal daalt de loonkloof in kosten per uur van 6,2 procent in het voordeel van de mannen naar 5 procent. Het gaat hier om een globaal gemiddelde gebaseerd op een steekproef van 11.000 ondernemingen die 950.000 mensen tewerkstellen. Achter dat gemiddelde kunnen sterk uiteenlopende situaties schuilgaan. Zo is het loon van vrouwen in de bouwsector gemiddeld iets hoger dan dat van mannen, maar in de financiële sector bedraagt het verschil nog steeds 18 à 19 procent in het voordeel van de mannen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content