Op bezoek in het atelier van Cartier

Cartier vestigde zich in Parijs in 1899. © Gérard Uféras © CARTIER 2013

Nummer 13 in de Rue de la Paix in het tweede arrondissement van Parijs is een mythisch adres. Hier vestigde CARTIER, ‘de koning van de juweliers en de juwelier van de koningen’, zich in 1899. Trends Style kreeg toegang tot deze uiterst confidentiële coulissen van het mythische huis. Welkom in de ateliers van Cartier.

De historische boetiek van het huis Cartier ziet eruit als een architecturaal pareltje – naar het evenbeeld van de schatten die er liggen en vervaardigd worden. Een monumentale trap met kunstig bewerkte trapleuningen leidt naar een galerie die met een glazen koepel overdekt is. Het is een unieke plaats, de medewerkers van Cartier noemen het kortweg ‘de tempel’. Trends Style kreeg de exclusieve eer om de bovenverdiepingen van het huis te bezoeken. Een grot van Ali Baba, in zekere zin.

Boven de flagshipstore van het merk liggen rondom een atrium een heleboel ‘high precision’-labo’s en studieruimten. Want om zijn juwelen van a tot z ter plaatse te kunnen realiseren, verzamelde Cartier alle ambachten onder één dak. Onderaanneming is hier niet aan de orde. Cartier beheerst intern alle aspecten van het creatie- en fabricatieproces. Synergie en absolute discretie zijn daarbij de sleutelwoorden.

HET BEGINT MET EEN TEKENING

Aan de oorsprong van elk juweel ligt een tekening die het zegel van Cartier draagt. Deze tekening is meestal gebaseerd op vooraf geselecteerde edelstenen. Yves Prudent, directeur van de ‘haute joaillerie’-ateliers van Cartier : “De tekenaars-ontwerpers hebben niet noodzakelijk een opleiding als juweel-smid achter de rug. Liever niet zelfs, want in dat geval kunnen ze het zich meer en beter veroorloven om ‘onmogelijke’ zaken te tekenen. Het is dan aan ons om te realiseren wat zij hebben getekend. Maar het is natuurlijk wel altijd de bedoeling om een ‘Cartier’ te maken.” Maar het gebeurt dat de ontwerper de juweelsmid compleet verrast door iets radicaal nieuws voor te stellen – de fameuze draaiende panter, bijvoorbeeld.

De ontwerper die een juweel tekent, heeft geen opleiding als juweelsmid gekregen. Zo kan hij het zich beter veroorloven om onmogelijke zaken te tekenen.

Zodra de tekening is afgewerkt, stelt Yves Prudent een eerste offerte op. Die bevat al precieze indicaties over de rigiditeit of souplesse van de creatie. “Als de offerte aanvaard wordt, spreken we een datum af en stellen we alles in het werk om het juweel tijdig te realiseren.”

De overgang van de gouache, een tweedimensionale weergave van het juweel, naar het driedimensionale volume bestaat uit meerdere etappes : plaatsing van edelstenen op een model in boetseerklei, een eerste wassen versie van het montuur, het klaarmaken van de plaatsen op het metaal waar de edelstenen zullen komen, het slijpen en bewerken van de stenen, het zetwerk, het polijsten… Diverse ambachten komen daarbij in beeld. Uiterst getalenteerde mannen en vrouwen voeren deze ambachten met passie uit, bij het aanwenden van hun savoir-faire geven ze blijk van een schier eindeloos geduld -een uitzonderlijk juweel kan tot drieduizend werkuren vergen. Voor sommige van deze ambachten bestaat er geen opleiding. Het slijpen van edelstenen bijvoorbeeld is een vak dat men rechtstreeks leert van de ‘patrons’. Dat verklaart waarom de notie van overdracht zo belangrijk is voor het merk Cartier. De aanwezigheid van leerjongens en -meisjes in de ateliers bewijst dat, en vanzelfsprekend ook het Institut Cartier dat zelf ambachtslui opleidt.

De ambachtslui geven blijk van een eindeloos geduld – een uitzonderlijk juweel kan tot drieduizend werkuren vergen.

Yves Prudent vertrouwt de uitwerking van een creatie altijd toe aan één juwelier. Maar die werkt natuurlijk niet alleen. Prudent : “Tijdens het hele fabricatieproces worden de ideeën van de juwelier, de ontwerpers, de atelierchefs en de experten voortdurend met elkaar geconfronteerd. Zo optimaliseren we de esthetiek en het draagcomfort van het juweel. Bij Cartier moeten bijvoorbeeld alle onderdelen in edelmetaal gemaskeerd worden door edelstenen.” Soms zijn er nog andere vereisten. “Neem nu de panter. Het is een must dat de ogen zowel energie, mysterie als betovering uitstralen.”

De juwelier of de zetter zijn zozeer betrokken dat ze niet altijd een objectief beeld van hun werk hebben. Of een globaal beeld, tout court.”Op een zeker moment”, zegt Prudent, “is het nodig om afstand te nemen en de mening in te winnen van mensen die de creatie met een frisse blik kunnen bekijken.”

EVEN MOOI VANBINNEN ALS VANBUITEN

De schets van het collier 'Reine de Hollande' uit 1931.
De schets van het collier ‘Reine de Hollande’ uit 1931.© Gérard Uféras © CARTIER 2013

De ateliers zoals we ze hier ontdekken, lijken wel ‘tableaux vivants’ van wat het betekent om buitengewone sieraden en juwelen te creëren en te realiseren. In al hun kamers zijn geconcentreerd aan het werk : dertig juweliers, vijf zetters, vijf polijsters, drie stenenbewerkers, twee horlogemakers en twee edelsmeden. Omgeven door hun materiaal en instrumenten : maskers, microscopen, graveernaalden, pincetten in alle maten, ‘masses’ (kleine stalen stangetjes om het metaal tijdens het inlegwerk langs de steen te positioneren), ‘chatonnières’ (mallen voor de ‘chaton’, de centrale plaats in een ring waar de steen wordt gezet), minifreesmachines, borsteltjes, ‘triboulets’ (cilinders om ringen, armbanden enzovoort te vormen of te smeden)…

Sommige bewerkingen kun je niet uit het eindresultaat afleiden. Zoals het openwerken van de binnenkant. Met behulp van een kleine scalpel maakt men een opengewerkte structuur (in de vorm van een bijenkorf bijvoorbeeld) in het montuur. Zo kan het licht door de edelstenen schijnen en de schittering nog sublimeren. Tegelijk vermindert die ingreep het gewicht van het juweel, wat dan weer bijdraagt aan het draagcomfort. Het is een enorm maar ook onmisbaar onderdeel van het werk in de ‘haute joaillerie’ verduidelijkt Yves Prudent : “Een juweel moet binnenin even mooi zijn als aan de buitenkant.”

Juweelkunst betekent volgens Cartier ook het aan het zicht onttrekken van het edelmetaal, zodat bijna uitsluitend edelstenen te zien zijn. Daarom is het inlegwerk zo belangrijk. Het atelier heeft iets van een klooster en als je die vergelijking doortrekt, zijn er monniken aan het werk. Een mix van schemerdonker en extreme concentratie bepaalt er de sfeer. Rust is imperatief. Wie urenlang een gecontroleerde kracht op metaal uitoefent om het zo rond een edelsteen te draperen, mag vooral niet worden gestoord. Iedere ongecontroleerde beweging zou de edelsteen kunnen beschadigen. “De zetters hebben ook minder licht nodig dan de juweliers. Veel minder zelfs”, legt Yves Prudent uit. Waarom is dat ? “De diamanten weerkaatsen het licht en dat vermoeit de ogen. Tijdens bepaalde fasen van het zetwerk bedekken we de diamanten zelfs met talkpoeder, zodat ze minder fonkelen.”

De diamanten weerkaatsen het licht en dat vermoeit de ogen. Soms bedekken we diamanten met talkpoeder, zodat ze minder fonkelen.

Er bestaan verschillende inlegtechnieken, zoals de ‘serti à grains’, gereserveerd voor kleine steentjes. Met een graveernaald haalt de zetter ‘korreltjes’ uit het metaal – in dit geval zes voor elke diamant. Samengeperst langs de omtrek van de steen zorgen die korreltjes ervoor dat de steen mooi op zijn plaats blijft. Een andere techniek is de ‘serti à griffes’, waarbij de steen wordt omsloten door meerdere klauwtjes in edel-metaal, die over de steen worden gebogen.

OP ZOEK NAAR HET PERFECTE EVENWICHT

Solitair uit de Collection Cartier Destinée.
Solitair uit de Collection Cartier Destinée.© Gérard Uféras © CARTIER 2013

Vóór het inlegwerk een aanvang kan nemen, moet de steen natuurlijk geslepen en bewerkt worden. Dat is de taak van de ‘lapidaires’ (voor de gekleurde edelstenen : robijnen, saffieren, smaragden), de diamantslijpers en de steengraveur. Cartier opteert voor polyvalente stenenbewerkers. Tijdens ons bezoek werken ze aan het onyxmarmer waarmee ze de vlekken van de Cartier-panter verzinnebeelden. Polijsten blijkt dan weer een vrouwenzaak. In dit atelier passeren de juwelen meerdere keren, in het bijzonder net voor en na het inlegwerk. Men gebruikt er polijstdraad (een met polijstpasta ingesmeerde katoendraad) waarmee men ook de hoekjes en kantjes kan polijsten die buiten het bereik van de borsteltjes liggen. Yves Prudent : “Polijsten is een delicate taak, want je kan al snel het voorgaande werk beschadigen. Als de polijster te veel druk zet, loop je het risico het edel-metaal doormidden te snijden.”

En zo vertegenwoordigt de constructie van een juweel een permanente zoektocht naar het perfecte evenwicht. Het zijn telkens kleine mirakels van vakmanschap. Ons bezoek zit erop, achter ons sluiten de dubbele geblindeerde deuren zich alweer. Zodra een juweel is afgewerkt, wordt het voor een finale goedkeuring aan een comité voorgelegd. Daarna verlaat ook het juweel het atelier, en begint het aan een nieuwe reis. Eindbestemming de klant.

www.cartier.fr

TEKST NATHALIE MARCHAL

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content