Ongelijkheid krimpt in de wereld, maar groeit in de landen

© belga

De toename van de ongelijkheid is de grootste uitdaging voor de wereld, klinkt het bij IMF en Wereldbank. Maar het gaat hier om een genuanceerd verhaal: wereldwijd is de ongelijkheid aan het dalen. Binnen landen nemen de inkomensspanningen echter toe.

De beste manier om de ongelijkheid te meten is via de GINI-coëfficiënt. De GINI-coëfficiënt varieert tussen 0 en 1. Een coëfficiënt van 0 betekent dat iedereen evenveel verdient en dat er dus geen ongelijkheid is. Als die coëfficiënt 1 bedraagt, betekent dit dat iemand alles verdient, en de rest niets. Welnu, de wereldwijde GINI-coëfficiënt is de voorbije jaren gestaag gedaald. En een lagere GINI-cöefficient wijst op een meer gelijke inkomensverdeling.

Deze evolutie is in belangrijke mate te verklaren door de economische groei in landen als China en India waar stilaan een middenklasse tot stand komt. Met hun grote bevolkingsaantal wegen de Chinezen natuurlijk sterk door in de wereldwijde GINI-coëfficiënt. Maar ook in andere landen, van Brazilië tot Vietnam, nam de economische groei sterk toe. Gevolg is dat de wereldwijde inkomensverdeling in 2006 enorm verschilt van die van 1970.

Die wereldwijde inkomensverdeling maskeert wel grote verschillen binnen landen. Nemen we China, het groeiland bij uitstek. Tussen 1978 en 1984 bedroeg de GINI-index in China 0,16, daarna begon die te stijgen om in 2007 uit te komen op 0,47. En de GINI-index neemt nog toe. In de rijke landen kent de GINI-coëfficiënt een gestage groei sinds de jaren tachtig. In de VS nam die toe van 0,34 halfweg de jaren tachtig tot meer dan 0,4. Ook in België steeg de ongelijkheid met een toename van de GINI-ratio van 0,255 naar 0,312.

Lage inkomens rijker, hoge inkomens nog rijker Is dat een probleem? Links zegt dat die toenemende inkomensverschillen onaanvaardbaar zijn en dat ze zo veel mogelijk weggewerkt moeten worden. Zij leggen om te beginnen vaak het verband tussen armoede en toenemende ongelijkheid. Nochtans gaat het hier om verschillende categorieën.

De ongelijkheid in een land kan toenemen, maar de armoede kan afnemen. Als het inkomen van de 10 procent rijkste inwoners sneller stijgt dan dat van de 10 procent armste, dan neemt de ongelijkheid toe. Maar als het inkomen van het armste deel van bevolking stijgt, raken ze sneller uit de armoede. Het is een principe dat in het verleden werd verkondigd door Margaret Thatcher en Ronald Reagan en nog altijd opgeld doet: het is geen probleem dat de rijken rijker worden. Als de laagste inkomens het ook maar beter doen. Bovendien is de wereldwijde armoede de voorbije jaren afgenomen.

De kritische grens van 0,40 Is stijgende ongelijkheid dan totaal geen probleem? Economen gaan ervan uit dat landen met een GINI-coëfficiënt die 0,40 overschrijdt in de gevarenzone komen. Dit kan inderdaad het economische groeipotentieel op lange termijn ondermijnen, zeggen experts. Een te grote toename van de ongelijkheid kan worden tegengegaan door te investeren in onderwijs, gezondheidszorg, efficiënte arbeidsmarkt en in open markten. Zo’n beleid kan de opwaartse mobiliteit van burgers doen toenemen.

A.M.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content