Belasting op meerwaarde aandelen op de helling

NICOLAS BERTRAND "Een beleggingsvennootschap wordt vrijgesteld van de vennootschapsbelasting op de meerwaarde van een aandelenverkoop." © Franky Verdickt

Het zomerakkoord van 2017 maakte een einde aan het ruime fiscale gunstregime voor de meerwaarde bij de verkoop van aandelen. De Rulingcommissie laat nu een achterpoortje open.

De Rulingcommissie nam onlangs een beslissing in het voordeel van vermogende particulieren. De ruling stelt dat een Belgische tussenvennootschap waarmee particulieren participeren in aandelen, onder bepaalde voorwaarden het statuut kan hebben van een beleggingsvennootschap, zoals die wordt omschreven in het wetboek van de inkomstenbelastingen (WIB). “Zo’n beleggingsvennootschap wordt vrijgesteld van de vennootschapsbelasting op de meerwaarde van een aandelenverkoop”, meldt Nicolas Bertrand, partner van het advocatenkantoor Loyens & Loeff en hoofd van de praktijkgroep Family-Owned Business & Private Wealth.

Onbillijk

Tot voor twee jaar was er weinig discussie dat Belgische vennootschappen onder bepaalde voorwaarden konden genieten van een vrijstelling op de inkomsten uit meerwaarden op aandelen. Daar kwam verandering in door het zomerakkoord van juli 2017, dat de verlaging van de vennootschapsbelasting onder meer koppelde aan de bijsturing van de notionele-intrestaftrek en de verstrenging van de fiscale vrijstelling van meerwaarden op aandelen.

Vanaf 1 januari zijn de voorwaarden van die vrijstelling afgestemd op het regime van de definitieve belastbare inkomsten (DBI), dat bestaat voor dividenden van een dochtervennootschap. Die inkomsten werden al onderworpen aan de vennootschapsbelasting, zodat die belasting bij de moedervennootschap achterwege kan blijven. Om van de vrijstelling te genieten, moeten de aandelen echter aan zware voorwaarden voldoen. De vrijstelling is enkel mogelijk als de participatie sinds meer dan één jaar wordt aangehouden en bovendien hoger is dan 10 procent van de dochter, of 2,5 miljoen euro. Als die voorwaarden niet vervuld zijn, geldt op deze meerwaarde een vennootschapsbelasting van 29,58 procent (25 procent vanaf 2020).

Dit is een oplossing voor de happy few” – Anton van Zantbeek, Rivus

“Die uitzondering geldt vooral voor grotere investeerders”, stelt Anton van Zantbeek, advocaat van Rivus. “Wie anders kan zo’n groot bedrag beleggen? Kleine beleggers worden keihard getroffen. De meerwaarde wordt belast, maar de minwaarde kan niet worden afgetrokken. Vennootschappen zoeken wegen om die onbillijkheid weg te veilen.”

Er werd bijvoorbeeld een alternatief gezocht in de zogenoemde DBI-beveks, beleggen in andere financiële producten dan aandelen, of via buitenlandse vennootschappen. Bertrand vond een oplossing in de creatie van een tussenvennootschap “die het gemeenschappelijk beleggen van kapitaal tot doel heeft”, zoals het wetboek het omschrijft. De wet voorziet in een vrijstelling van de vennootschapsbelasting bij de meerwaarde op aandelen, zonder een minimumparticipatie van de investering. Het probleem is dat er geen duidelijke definitie is over de notie van zo’n ‘beleggingsvennootschap’.

Mimimumvoorwaarden

Tot voor kort oordeelde de Rulingcommissie (officieel de Dienst Voorafgaande Beslissingen in Fiscale Zaken) dat investeerders geen “aanzienlijk belang” mochten hebben in zo’n beleggingsvennootschap. Door de vage omschrijving dachten sommige fiscalisten dat een investering van meer dan 10 procent al voldoende was om dat statuut niet te krijgen.

De Rulingcommissie publiceert binnenkort een beslissing in een dossier van Nicolas Bertrand. Daarin verfijnt ze de notie. Voortaan aanvaardt de Commissie dat investeerders wel een aanzienlijk belang kunnen houden in de beleggingsvennootschap, op voorwaarde dat er geen controle wordt uitgeoefend.

“We verwezen naar de regels rond de privak in dat verband”, zegt Bertrand. “Vooral voor private-equity- en venturecapitalfondsen is dat belangrijk. Zij werken vaak met een bekende investeerder als ‘sponsor’ voor het fonds. Die naam neemt zelf een grote participatie, maar trekt heel wat andere investeerders aan met een kleinere inbreng.”

Bertrand verwacht dat family offices en vermogensadviseurs in de nabije toekomst het alternatief van de beleggingsvennootschap zullen bewandelen voor patrimoniumvennootschappen.

Maar zelfs met deze ruling blijft het voor Anton van Zantbeek “dansen op een slappe koord”. “Het is een oplossing voor de happy few”, vreest hij. “In feite maakt men gebruik van de extreme complexiteit van de fiscaliteit. Maar de inventiviteit kent al enkele jaren grenzen. Wie al te handig is, loopt tegen de grenzen van het fiscaal misbruik aan. Dan valt die constructie in duigen. Eén ruling maakt geen fiscale lente.”

Buitenlandse investeringen via beleggingsvennootschap

Nicolas Bertrand (Loyens & Loeff) verwacht ook dat buitenlandse investeringsvennootschappen een beroep zullen doen op een beleggingsvennootschap om investeringen in onder te brengen. Nogal wat Belgische families en ondernemers werken vandaag met buitenlandse investeringsvehikels, zoals het Franse Fonds Professionnel de Capital Investissement, het Nederlandse Fonds Gemene Rekening of de Luxemburgse Société en Commandité spéciale.

Ze brengen Belgische activa onder in deze vehikels en genieten van een fiscaal voordeel. Alle onderliggende transacties die door die buitenlandse vennootschap worden gerealiseerd, moeten worden geboekt op het niveau van de investeerder, alsof het investeringsvehikel niet bestond. Bertrand: “Dat is ook in de praktijk een groot probleem, omdat die Belgische investeerder soms de details van die buitenlandse transactie niet eens kent. Door een Belgische beleggingsvennootschap tussen de buitenlandse vehikels en de investeringen te schuiven, kan dat voortaan ook verholpen worden. Uiteraard zal de fiscus wel waakzaam zijn dat de beleggingsvennootschap bonafide is.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content