Hoe België evolueerde van overcapaciteit tot stroomtekort

kerncentrale van Doel © iStock
Luc Huysmans senior writer bij Trends

Als het dreigende stroomtekort iets duidelijk maakt, is het wel dat we ondanks alle goede bedoelingen blijkbaar nog meer afhankelijk zijn geworden van import uit het buitenland. Het is ooit anders geweest.

“In Duitsland wordt de Energiewende gedragen door alle politieke partijen. In België wordt de energiestilstand bij de federale regering ook gedragen door alle partijen.” De conclusie van Ronnie Belmans, de CEO van Energyville, het onderzoekscentrum voor de duurzame energiebevoorrading van steden, is vlijmscherp. “In principe moet een energiesysteem ertegen kunnen als plots een van zijn elementen uitvalt. Dat is het zogenaamde N-1 criterium. Doordat vijf van de zeven kerncentrales stilliggen, bevindt het systeem zich in een N-5 toestand. Dat is om bang van te worden.”

Nochtans is het lang niet altijd zo geweest. Tot begin jaren 2000 had ons land zelfs overcapaciteit. Door een gebrek aan inzicht in de sector en aan politieke daadkracht is nadien redelijk massaal productiecapaciteit gesloten, terwijl er slechts weinig nieuwe bijkwam.

Prelude. De goede oude tijd

Voor de liberalisering besliste het Controlecomité voor de Elektriciteit en het Gas over zowat het hele energiebeleid. In dat comité zaten vertegenwoordigers van de energieproducenten (CPTE, het samenwerkingsverband van Electrabel en SPE, intussen EDF Luminus), de verkopers (de intercommunales), de overheid en de sociale partners. Zij beslisten mee over de tarieven, die deels waren gekoppeld aan de investeringen in productie en transmissie.

De focus lag op het voldoen aan het piekverbruik, dat is de maximale afname op een zeer koude winterdag. Het gevolg was een structurele overcapaciteit. Niemand maalde erom. CPTE boekte fraaie winsten, de gemeentes incasseerden fraaie dividenden, de industrie kreeg lage tarieven. De burger, die het gelag betaalde, kreeg een onrechtstreekse vergoeding in de vorm van banen.

De in- en uitvoer was in die tijd relatief beperkt. Omdat Doel 5 uiteindelijk niet werd gebouwd, hadden Electrabel en SPE participaties in de Franse kernreactoren van Chooz B. De Nederlandse import van Franse kernenergie kreeg dan weer een prioritair statuut voor de passage over het Belgische hoogspanningsnet.

“Import was toen vooral een soort bijstandsverzekering”, weet Chris De Groof, professor emeritus van de Universiteit Antwerpen en voormalig directeur-generaal strategie en duurzame ontwikkeling van Electrabel. “Al waren er ook commerciële contracten. Ebes (de voorloper van Electrabel, nvdr) had bijvoorbeeld een akkoord met Zwitserland. Wij namen in het voorjaar stroom af van hun waterkrachtcentrales, in de zomer kochten zij onze nucleaire elektriciteit. Maar dat was een extraatje, dat aan beide geld opleverde, geen noodzaak.”

Hoe België evolueerde van overcapaciteit tot stroomtekort
© FOD Economie
Hoe België evolueerde van overcapaciteit tot stroomtekort
© FOD Economie

De raid op de Generale Maatschappij door Carlo De Benedetti trok eind jaren tachtig een aan- en verkoopgolf op gang, die ervoor zou zorgen dat België bijna en stoemelings in een paar jaar nagenoeg zijn hele elektriciteitssector in Franse handen liet overgaan. De beloftes van Franco-Belgische verstandhouding en gouden aandelen zijn intussen al lang ingeslikt. Volgens veel waarnemers is energie, en vooral de factuur voor de nucleaire ontmanteling, een van de strijdtonelen geworden waar Belgische en Franse belangen botsen, naast Dexia en de opvolger van de F-16-straaljagers. Dat bemoeilijkt het zoeken naar oplossingen, al is het niet de hoofdoorzaak voor de malaise.

Groene energie verhoogt voor de Belgische bevoorradingszekerheid net de afhankelijkheid van het nucleaire reactorpark.

Akte I. Europa ziet het licht

De Europese Commissie lanceerde in 1996 een richtlijn om de energiemarkten te liberaliseren. België verwerkte die in 1999 in wetteksten, en maakte tussen 2002 en 2004 in fasen de markt vrij. De verwachting was dat de concurrentie de markt zou stimuleren te investeren in nieuwe centrales. Dat gebeurde bijvoorbeeld in Nederland, waar de provinciale energiebedrijven werden verkocht aan buitenlandse spelers, die elk ongeveer een kwart van de markt in handen kregen. Doordat Europa ook de prioritaire doorgang voor de Franse kernenergie afschafte, werd binnenlandse productie daar ook interessanter.

Potentiële concurrenten moesten op de geliberaliseerde markt in ons land evenwel optornen tegen een zeer dominante partij die energie kon produceren met afgeschreven centrales, en dus zeer lage tarieven kon bieden en toch marktconform blijven. Om toch concurrentie te genereren, sloot de overheid meerdere keren een Pax Electrica met de sector. Het doel was telkens het marktaandeel van Electrabel te verkleinen. EDF Luminus kreeg 10 procent van de nucleaire capaciteit in Doel 3 en 4 en in Tihange 2 en 3 in handen, en Electrabel ruilde ook centrales met het Duitse E.ON. “Officieel was Electrabel zijn dominantie kwijt”, verklaart Belmans. “Maar de facto werden alleen wat kleurtjes verplaatst in de fichebak. Van een nieuwe wind was geen sprake.”

CARLO DE BENEDETTI Na zijn raid op de Generale Maatschappij liet België in een paar jaar nagenoeg zijn hele elektriciteitssector in Franse handen overgaan.
CARLO DE BENEDETTI Na zijn raid op de Generale Maatschappij liet België in een paar jaar nagenoeg zijn hele elektriciteitssector in Franse handen overgaan.© EIDON/MAXPPP

Door de internationalisering beheerden de energiebedrijven hun park wel op supranationale basis. Stroom werd gemaakt waar dat het goedkoopst was, en dat was zelden in België. Bij de start van de liberalisering werd nog een aantal investeringsplannen goedgekeurd, met name in STEG-centrales (STEG staat voor stoom en gas). Sommige, zoals die in Seraing, kregen een grondige facelift. In Tessenderlo zag T-Power in 2010 het levenslicht. In 2012 kwam Marcinelle Energie op het net. Door de lage marktprijzen in de jaren nadien liet de rentabiliteit van al die investeringen in fossiele-energieproductie zwaar te wensen over.

De ingebruikname van de STEG’s kon niet verhinderen dat het Belgische productiepark sinds 2011 gestaag kleiner werd. Klassieke gas- en kolencentrales sloten vanaf 1998 stelselmatig de deuren. De Europese large combustion plant directive mikte immers op de reductie van de uitstoot van grote verbrandingscentrales. Enkele werden omgebouwd tot biomassacentrales, en enkele werden vervangen door moderne STEG-centrales. De onderzoekers Evelyn Heylen, professor Dirk Van Hertem en Ronnie Belmans van KU Leuven en EnergyVille concludeerden dat sinds 1998 liefst 3114 megawatt aan kolengestookte productiecapaciteit werd gesloten. Dat komt overeen met drie grote kernreactoren.

Akte II. De opkomst van groene energie

Los van, maar bijna gelijktijdig met, de liberalisering, werd groene energie een belangrijke factor in het energiesysteem. Mede dankzij Duitse en Japanse subsidies, en vervolgens Chinese massaproductie, werden zonnepanelen almaar goedkoper. Ook windenergie kreeg de wind in de zeilen. Hernieuwbare energie is in België nu goed voor 36,1 procent van de geïnstalleerde productiecapaciteit en ongeveer een vijfde van de geleverde elektriciteit. Paradoxaal genoeg verhoogt dat voor de Belgische bevoorradingszekerheid, bij gebrek aan back-up, net de afhankelijkheid van het nucleaire reactorpark. Gascentrales, die wegens hun flexibiliteit nochtans de logische compagnon de route zijn van wind en zon, draaiden sinds 2012 nooit meer dan 40 procent van de tijd, wat ze sterk verlieslatend maakte.

Het Belgische productiepark wordt sinds 2011 gestaag kleiner.

Het gevolg is een frappante correlatie tussen het aantal draaiuren van de Belgische kernreactoren en de invoercijfers. In 2014 en 2015 produceerden de nucleaire centrales respectievelijk slechts 65 en 50 procent van de tijd energie. De netto-import piekte op 17,6 en 21 terrawattuur (TWh), ongeveer een kwart van het totale verbruik. De twee jaar nadien werd aangeknoopt met een ‘normale’ bezettingsgraad van zowat 80 procent en slonk de netto-import tot 6 TWh, ongeveer 8 procent van het verbruik.

Akte III. De stilstand van België

De sector was zich bewust van de afnemende productiecapaciteit. “De afhankelijkheid van invoer uit het buitenland brengt de bevoorradingszekerheid van ons land in gevaar, rekening houdend met de verre van schitterende productiecapaciteit in de buurlanden”, schreef de sectorfederatie Febeg in haar beleidsnota 2008, waarin ze pleitte voor een investeringspact.

“We vroegen geen subsidies, wel duidelijkheid en een stabiel juridisch kader voor vijftien of twintig jaar. Maar kort daarna was er een regeringscrisis en bleef het pact dode letter”, stelt toenmalig voorzitter Luc Sterckx, inmiddels voorzitter van de grootverbruikersfederatie Febeliec. Febeg bleef tien jaar later op dezelfde nagel kloppen, weet woordvoerder Stéphane Bocqué. “Wij pleiten voor een ambitieus energiebeleid, waardoor België opnieuw een exportland wordt.”

Alleen blonk België nooit uit door een standvastig beleid. Erger nog, zelfs in de eerste wet op de kernuitstap stond al genotuleerd dat die niet zou doorgaan indien de energiebevoorrading in het gedrang zou komen. Zekerheid voor bedrijven die in alternatieven voor de kerncentrales wilden investeren, was er dus niet. Met de verlenging van Doel 1 en 2 en Tihange 1 in 2015 werd hun vrees ook bewaarheid.

Van de overheid werd en wordt een eenduidige visie verwacht. Staatssecretaris voor Energie Melchior Wathelet (cdH) lanceerde in 2012 het Uitrustingsplan, dat de regering-Michel van tafel veegde. Zij pakte begin dit jaar uit met een weinig concrete ‘Energievisie’, waarvan nog moet blijken of ze wél wordt overgenomen door de volgende regering. De energievisie omvat onder andere een capaciteitsvergoedingsmechanisme. Dat systeem bestaat al in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, en werd onlangs goedgekeurd in Italië en Ierland. Eenergieproducenten en afnemers krijgen dan geld voor de beschikbaarheid van hun productiecapaciteit, afschakelbaar vermogen of opslagcapaciteit.

Hoe België evolueerde van overcapaciteit tot stroomtekort
© EnergyVille

Dat soort lokale, nationale steunmechanismes opent volgens Ronnie Belmans de deur voor misbruiken. Hij ziet meer heil in een systeem van concessies, waarbij de overheid bepaalt welke capaciteit nodig is. “Bedrijven kunnen dan offertes indienen met het steunbedrag dat ze denken nodig te hebben voor die investering. Vergeet ook niet dat we naar een systeem gaan met nog veel meer hernieuwbare energie. Daar komen amper operationele kosten bij kijken. Dus is de stroom, na het afschrijven van de investering, bijna gratis. Iemand moet me toch eens uitleggen hoe je dan een markt moet organiseren die, zoals, nu alleen steunt op een vergoeding voor geleverde energie. Laat staan hoe je dan investeerders moet aantrekken. Tenzij de prijzen op piekmomenten ook echt mogen pieken, en de politici dan niet dadelijk moord en brand schreeuwen en ermee dreigen de prijzen af te toppen.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content