Wellicht een verhoging van de roerende voorheffing

Het meest geciteerde denkspoor om de belasting op vermogensinkomsten te verhogen is het optrekken van de roerende voorheffing, naar bijvoorbeeld 20 à 25 procent.

Vandaag is dat tarief een stuk lager dankzij de combinatie van een bevrijdende roerende voorheffing van meestal 15 procent (op intresten en op dividenden van Belgische aandelen uitgegeven sinds 1994) en de vele vrijstellingen die er bestaan.

Voor renteniers is het in België dus goed toeven, en dat steekt fel af tegen de hoge en progressieve belastingdruk op arbeidsinkomens. Europa heeft bovendien de perfecte voorzet gegeven om dit renteniersparadijsje te sluiten, want de Europese spaarrichtlijn laat toe om de roerende inkomens tot 35 procent te verhogen.

Ook de Hoge Raad voor Financiën (HRF) pleit voor een hoger en eenvormig tarief op roerende inkomsten, met de motivatie dat het een doeltreffende en billijke belasting is. En ze brengt bovendien geld in het laatje, jaarlijks ongeveer 1 procent van het bruto binnenlands product schat de Raad bij een tarief van 25 procent, en dat is allicht een doorslaggevend argument.

Ook wordt voor de roerende voorheffing gedacht aan een verbreding van de belastbare basis. “En waarom ook niet het belastingvacuüm op sicavs en beveks opvullen, die gecreëerd werden om dividenden en intresten om te zetten in belastingvrije meerwaarden? Die constructies zijn fiscale nonsens.

Beleggingsinstrumenten die substituten zijn voor elkaar, moeten op dezelfde manier belast worden. Dat kan ook 500 miljoen euro per jaar opleveren. We moeten streven naar iets dat 1,5 à 2 procent van het bruto binnenlands product opbrengt, om daarmee de belastingdruk op arbeid te verlagen”, zegt Axel Haelterman.

Partner Content